H1 Grammatica woordsoorten - betrekkelijk voornaamwoord (havo) & tussenwerpsel (vwo)

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

  1. 15 minuten lezen
  2. Vwo uitleg over tussenwerpsels + oefenen (havo zelfstandig aan het werk)
  3. Havo uitleg over betrekkelijk voornaamwoord + oefenen
  4. Aan de slag!

Slide 3 - Tekstslide

tussenwerpsels

Slide 4 - Tekstslide

Theorie tussenwerpsel:
- Tussenwerpsel (interjectie): uitroepen of klanknabootsing
          -Verdelen in 4 verschillende groepen:
  • Bevestiging/Ontkenning: ja/nee
  • Uiting van emotie: au, bah, sorry
  • sociale contacten: hallo of goedenavond
  • Klanknabootsing: waf, toktok,tuut

- Sommige woorden kunnen als tussenwerpsel; ook als zn of bw
- Let op: woorden als miauwen, blaffen, kakelen of toeteren, die ook (dieren-) geluiden weergeven, zijn werkwoorden
- Sommige tussenwerpsels bestaan uit meerdere woorden: Aah, nee hè!


Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je een tussenwerpsel:
- voor of achter in de zin
- meestal van de rest gescheiden (,)
- vaak een uitroep of klanknabootsing (toktok)
- kunnen niet van vorm veranderen

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
  •   Au, je doet me heel erg pijn!
  • Jaja, dat zegt iedereen.
  • Ik kwam net de buurman tegen en hij zei: 'goedenavond'.
  • Miauw, hoorde ik net in het donkere steegje

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Welk woord is in de onderstaande zin een tussenwerpsel?

De burgermeester zei tegen iedereen die langs liep 'goedenavond'.

A
zei
B
die
C
goedenavond
D
liep

Slide 9 - Quizvraag

Noem in de onderstaande zin het tussenwerpsel:

Elke keer als iemand langs loopt blaft mijn hond woefwoef.

Slide 10 - Open vraag

In welke zin staat een tussenwerpsel?

1. Helaas hebben we verloren.
2. Helaas, we hebben verloren.

Slide 11 - Open vraag

Welk woord in de onderstaande zin is een tussenwerpsel?

Bah, elke ochtend word ik wakker omdat mijn hond aan het blaffen is
A
Bah
B
blaffen
C
ochtend
D
ik

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf op in welke zin een bw, zn en tw staat.
1. Heden, wat is hier gebeurd?
2. Meneer, neemt u heden deze vrouw als je wettige echtgenoot.
3. De film speelt niet in de romeinse tijd, maar in het heden.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Vwo aan de slag met de opdrachten 

Slide 15 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (1)
  • Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een hoofdzin en betrekkelijke bijzin met elkaar.

Bijvoorbeeld:
  • Het boek dat ik lees is geschikt voor ieder die graag leest.

Slide 16 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (4)

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor. Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.


  • Waar is de hond die hij geweldig vond?

Er kan ook sprake van zijn dat het antecedent er niet voor staat, maar dat het bij het voornaamwoord ingesloten is.

Slide 17 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (2)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/ woordgroepje wat er vlak voor staat. 

Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.

Slide 18 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (3)
  • De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die e(bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).

  • Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: (degene) wie en (datgene) wat.

Slide 19 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord (5)
Let op! De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn.

Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 20 - Tekstslide

Schrijf het antecedent en de betrekkelijke voornaamwoorden op
1: De kat die daar loopt, heeft een gebroken poot.
2: De beer die in het hok zit, is erg ongelukkig.
3: Het vrolijke konijn dat daar rent, is van mijn buurmeisje.
4: De stekelige egel die daar op de weg wandelt, loopt het risico dat ze over hem heen rijden.
5: Het witte paard dat op het dak loopt, is het paard van Sinterklaas.
6: De gevaarlijke krokodil die in jouw bil beet, had gewoon erg honger.
7: De aap die daar boven in de boom zit, heeft een klein banaantje gekregen van de oppasser.
8: De grote, gevaarlijke en stinkende hond die los mocht lopen, heeft op het gras gepoept.
9: De tijger die verliefd was op de leeuw, werd uitgelachen door de andere tijgers.
10: De wilde zalm die net nog op mijn bord lag, was echt heel erg lekker

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
Havo: 1, 2, 3, 8, 9
Vwo: 1, 2, 3, 4, 7

Klaar?
Havo: 4 t/m 7
Vwo: 5 en 6

Slide 24 - Tekstslide