V4 §8.1 populatiedynamiek in ecosystemen

§8.1 populatie dynamiek
Jullie gaan zelf deze Lessonup les helemaal doornemen ( en de vragen beantwoorden).
Daarna ga je §8.1 van de methode lezen en opgaven maken.
Als iets niet duidelijk is, dan direct contact opnemen met je docent.

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§8.1 populatie dynamiek
Jullie gaan zelf deze Lessonup les helemaal doornemen ( en de vragen beantwoorden).
Daarna ga je §8.1 van de methode lezen en opgaven maken.
Als iets niet duidelijk is, dan direct contact opnemen met je docent.

Slide 1 - Tekstslide

Je leert het volgende:
We herhalen de begrippen organisme, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem en abiotische en biotische factoren, voedselweb en energiestroom.
Je leert over de draagkracht van een gebied/ecosysteem.
Je leert over reducenten en hun rol in kringlopen van stoffen.
Je leert de begrippen assimilatie, dissimilatie en voortgezette dissimilatie.

Slide 2 - Tekstslide

Als het goed is weten jullie nog wat wordt bedoeld met de begrippen organisme (individu), populatie, levensgemeenschap en ecosysteem.


Hier zie je een voorbeeld.


Slide 3 - Tekstslide

Leg uit met voorbeelden uit het ecosysteem Waddenzee, wat bedoeld wordt met organisme, populatie en levensgemeenschap.

Slide 4 - Open vraag

Een ecosysteem is het geheel van de biotische factoren (dus de levensgemeenschap) plus de abiotische factoren in een bepaald gebied.

Slide 5 - Tekstslide

Welke abiotische factoren zijn van invloed op het ecosysteem Waddenzee?
Noem er minstens twee.

Slide 6 - Open vraag

populatie grootte

De grootte van een populatie schommelt voortdurend en is afhankelijk van biotische factoren (voedsel, roofdieren, concurrenten om voedsel of nestgelegenheid) en van abiotische factoren (regen ,wind, temperatuur)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

De oostvaardersplassen is een natuurgebied dat de afgelopen jaren veel in het nieuws geweest. Dat heeft te maken met de draagkracht van het gebied en het feit dat men de natuur zijn gang wilde laten gaan. (dus niet afschieten) De populaties grote grazers werden zo groot, dat er in de winter veel dieren stierven, wat tot veel protesten heeft geleid.

Het beleid is nu zo, dat van elke populatie een maximum is vastgesteld. Als er teveel dieren zijn, worden deze verplaatst naar andere gebieden of anders afgeschoten.

Slide 9 - Tekstslide

In het vorige hooofdstuk zijn een voedselweb tegengekomen.
Een voedselweb laat zien hoe de energiestroom door de verschillende soorten organismen in een ecosysteem wordt doorgegeven, altijd beginnend met de producenten.

Slide 10 - Tekstslide

In een ecosysteem zijn er naast producenten en consumenten ook reducenten. Reducenten zijn organismen die plantaardig en dierlijk afval detritius afbreken, zodat de stoffen zoals koolstof, stikstof en mineralen weer kunnen worden hergebruikt door de producenten.
Er is daardoor een kringloop van stoffen mogelijk.
Voorbeelden van reducenten zijn bodemdiertjes, bacteriën en schimmels.
Plantaardig en dierlijk afval zijn bijvoorbeeld dode planten en dieren en uitwerpselen van dieren.

Slide 11 - Tekstslide

Inde afbeelding zie je de energiestroom met rode pijlen aangegeven. Je ziet dat energie aan één kant binnenkomt (zon) ,op allerlei plekken wordt doorgegeven  en als warmte teruggestraald wordt de ruimte in.


De groene pijlen geven de stroom van stoffen weer, zoals koolstof, stikstof en mineralen. Door de aanwezigheid van de reducenten is er een kringloop en blijven deze stoffen in het ecosysteem

Energie stroomt door een ecosyteem.
Stoffen blijven in een ecosysteem.

Slide 12 - Tekstslide

Producenten zijn autotroof; ze kunnen organische energierijke stoffen maken uit anorganische energie arme stoffen. De energie die daarvoor nodig is halen ze uit zonlicht door middel van fotosynthes. Het celorganel waarin fotosynthese plaatsvindt is de chloroplast (bladgoenkorrel).




Slide 13 - Tekstslide

We spreken van assimilatie als uit kleine moleculen grote moleculen worden gemaakt. Voor assimilatie is energie nodig. Fotosynthese is een voorbeeld van assimilatie, maar ook de vorming van eiwit uit losse aminozuren.
We spreken van dissimilatie als grote moleculen worden afgebroken tot kleinere moleculen. Bij dissimilatie komt energie vrij. De verbranding van glucose in mitochondriën is een voorbeeld van dissimilatie, maar ook de vertering van eiwitten in  het maagdarmkanaal tot losse aminozuren.

Slide 14 - Tekstslide

De energierijke stof die ontstaat bij  fotosynthese is glucose. (en zuurstof, maar dat is een afvalstof voor de plant)
Glucose is een suiker. Maar een plant bestaat niet alleen uit suiker. Een plant bestaat  ook uit vetten, eiwitten en andere koolhydraten.

Slide 15 - Tekstslide

Planten bestaan uit verschillende soorten stoffen. Glucose, ontstaan bij de fotosynthese, wordt door de plant omgezet in andere organische sytoffen zoals DNA, vetten, eiwitten, vitamines, houtstof en andere koolhydraten.
Dit proces noem je voortgezette assimilatie.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Pak je BINAS tabel 67F1. Daar vind je glucose. In BINAS 67H1 vind je de aminozuren waarmee eiwitten gemaakt worden.
Welk element H, C, N, O vindt je wel in de aminozuren en niet in glucose?
A
H, waterstof
B
C, koolstof
C
N, stikstof
D
O, zuurstof

Slide 18 - Quizvraag

Vragen?
- neem zo snel mogelijk contact op met je docent.

- ga nu zelf de methode §8.1 doornemen en de opgaven maken en nakijken.

Slide 19 - Tekstslide