Kapitel 5 Salzburg VMBO B/K Stunde 4 Klasse 3

Kapitel 5, Salzburg!
Klasse 3 BK
Deutsch
Na Klar! VMBO GT

WLJ/FIK

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 5, Salzburg!
Klasse 3 BK
Deutsch
Na Klar! VMBO GT

WLJ/FIK

Slide 1 - Tekstslide

Kapitel 5, Salzburg!
-Hausaufgaben korrigieren
-Hausaufgaben machen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Welke vraag stel ik als ik het onderwerp zoek?

Slide 8 - Open vraag

Onderwerp
  • WIE of WAT + gezegde
  • WIE of WAT doet er wat?
Voorbeeld:      Mevrouw de Weerd legt de opdracht uit.
  • WIE of WAT + gezegde => wie of wat legt uit => Mevrouw de Weerd
  • WIE of WAT doet er wat? => Mevrouw de Weerd   doet wat, namelijk de opdracht uitleggen

Slide 9 - Tekstslide

onderwerp
Ik zou het onderwerp kunnen vervangen door HIJ.

Mevrouw de Weerd   legt de opdracht uit.
Hij   legt de opdracht uit.

De zin blijft correct.

Slide 10 - Tekstslide

Welke vraag stel ik als ik het lijdend voorwerp zoek?

Slide 11 - Open vraag

Lijdend voorwerp
  • WAT + gezegde + onderwerp

Voorbeeld: Mevrouw de Weerd   legt de opdracht uit.
  • WAT legt mevrouw de Weerd  uit?  => de opdracht

Je kan het lijdend voorwerp ook vervangen door HEM
Mevrouw de Weerd legt HEM uit.    De zin blijft correct.

Slide 12 - Tekstslide

hij/hem-regel
hij
= 1e  naamval
= onderwerp     bovenste rij (zwart)

hem
= 4e  naamval
= lijdend voorwerp      onderste rij (rood)

Slide 13 - Tekstslide

Welke bewering klopt?
Fritz kauft ein Buch
A
Fritz is onderwerp
B
Fritz is lijdend voorwerp
C
Fritz is meewerkend voorwerp
D
Fritz is weg

Slide 14 - Quizvraag

Welke bewering klopt?
Fritz kauft ein Buch.
A
Hem koopt een boek -> lijdend voorwerp
B
Fritz is weg
C
Fritz is meewerkend voorwerp
D
Hij koopt een boek -> onderwerp

Slide 15 - Quizvraag

Hij / hem regel
Je vraagt je dus steeds af: kan ik het stukje van de zin vervangen door HIJ of door HEM?

Maak nu de volgende open vragen, maak gebruik van het schema (staat in je mail)



Slide 16 - Tekstslide

Der Junge liest ein Buch.
Wat is hier het onderwerp?

Slide 17 - Open vraag

Der Junge liest ein Buch.
  • onderwerp => wie of wat + gezegde
Wie of wat liest? => Der Junge
  • onderwerp => wie of wat doet er wat
Wie doet er wat? => Der Junge
  • Wat kan ik vervangen door HIJ
Hij liest ein Buch. => Der Junge

Slide 18 - Tekstslide

Der Junge liest ein Buch.
Wat is hier het lijdend voorwerp?

Slide 19 - Open vraag

Der Junge liest ein Buch.
  • lijdend voorwerp => wat + gezegde + onderwerp
Wat liest der Junge? => ein Buch

  • Wat kan ik vervangen door HEM
Der Junge liest hem. => ein Buch

Slide 20 - Tekstslide

Mein Bruder ist 18 Jahre alt.
Mijn broer is 18 jaar oud.

A
Mein Bruder = 1e naamval (hij is)
B
Mein Bruder = 4e naamval (hem is)

Slide 21 - Quizvraag

Ich habe deine Cola getrunken.
Ik heb jouw cola gedronken.
A
deine Cola = 1e naamval (Ik heb hij gedronken)
B
deine Cola = 4e naamval (Ik heb hem gedronken)

Slide 22 - Quizvraag

Das Essen hat mir gut geschmeckt.
Het eten heeft mij goed gesmaakt.
A
Das Essen = 1e naamval (hij heeft)
B
Das Essen = 4e naamval (hem heeft)

Slide 23 - Quizvraag

Ihre Eltern essen oft im Restaurant.
Haar ouders eten vaak in het restaurant.
A
Ihre Eltern = 1e naamval (hij eet)
B
Ihre Eltern = 4e naamval (hem eet)

Slide 24 - Quizvraag

Kapitel 5, Salzburg!
Ga aan het werk met opgave 5,6,7,9 van Lektion 4, Kapitel 5.
Probeer de opgaven zo goed mogelijk door te lezen!
Eerste 10 minuten in stilte, daarna mag je rustig overleggen.
Muziek luisteren= prima. 
Ben je klaar? Steek dan je hand omhoog, ik kom controleren! Ga daarna verder met de woordtrainer van de licentie.
Niet af? = Huiswerk!

Slide 25 - Tekstslide