STAAL 2.3 les 1, 2 en 3

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

STAAL 2.3 les 1, 2 en 3

trottoirwoord

Zet de zin in de voltooide tijd:

De kinderen zeven.

Zet de zin in de voltooide tijd:

De pubers blozen.

Zet de zin in de voltooide tijd:

Mijn moeder mixt.

Welk woord is fout geschreven?

1. de koloniën
2. het risicootje
3. de hypoteek
4. het regime

Schrijf het woord correct.

Welk woord?

Frans woord - de soldaat - het leger

Welk woord?

bijvoeglijk naamwoord - sensationeel - indrukwekkend

Welke categorieën vind je in dit woord?

de revanche

1. net als voorvoegsel
2. chefwoord
3. klankgroepenwoord
4. colawoord

In welke tijd staat het werkwoord?

Het kleine kind spatte met het water.

1. TT
2. VT
3. VTT

In welke tijd staat het werkwoord?

Mijn oom en tante zijn naar Afrika gereisd.

1. TT
2. VT
3. VTT

Vervoeg het werkwoord raden (ik)

tt-vt-vtt

Vervoeg het werkwoord verwoesten (de jongeren)

tt-vt-vtt

peter wil graag helikopterpiloot worden hij heeft vandaag zijn echte eerste les

Waar hoort in deze zin een punt?

1. achter helikopterpiloot
2. achter worden
3. achter worden & achter les
4. achter les

zijn leraar vraagt peter hoe heet dat metalen ding dat boven de helikopter draait

Welke leestekens missen?

1. ?
2. ' ' ?
3. : ' ? '
4. : ' . '

peter antwoordt dat is de ventilator

Typ de zin met de juiste leestekens en hoofdletters.

'Dat heb je fout, want het heet anders,' zegt de leraar.

Welke woordsoort is de leraar?

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

'Dat heb je fout, want het heet anders,' zegt de leraar.

Welke woordsoort is heb?

1. lidwoord
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoord

Peter roept: 'U krijgt het anders wel warm als ik dat ding uit zet!'

Typ de werkwoorden uit deze zin, in het hele werkwoord
(lopen, rennen, springen)

Dicteezin 1

Hij bereidde de maaltijd.

Typ de persoonsvorm.

Dicteezin 2.

Mijn moeder heeft de smeuïge saus in het pannetje geproefd.

Typ het werkwoordelijk gezegde.

Mijn moeder heeft de smeuïge saus in het pannetje geproefd.

Welk zinsdeel is mijn moeder?

Mijn moeder heeft de smeuïge saus in het pannetje geproefd.

Typ het lijdend voorwerp.

Hoe vond je deze les?

1. prima
2. mwah
3. beter dan in het schrift
4. toppie!