3.2 les 1

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de teller? Wat is de noemer?
De breuk is 7/15
A
De teller is 15 en de noemer is 7
B
De teller is 7 en de noemer is 15
C
Het zijn allebei tellers
D
Dit is geen breuk

Slide 4 - Quizvraag

Het getal 4 is de ............ van de breuk
4/5

A
Teller
B
Noemer

Slide 5 - Quizvraag

Het getal 4 is de .... van de breuk
3/4
A
Teller
B
Noemer

Slide 6 - Quizvraag

Breuken als verhouding
Je kunt een verhouding als breuk schrijven:

3 van de 10 lampen zijn kapot -->                  3 / 10
4 van de 5 treinen rijden op tijd -->              4/5
1 op de 4 Nederlanders werkt thuis -->      1/4


Slide 7 - Tekstslide

Schrijf de breuk:
1 van de 2 leerlingen is een meisje

Slide 8 - Open vraag

2 op de 5 mensen zijn afwezig

Slide 9 - Open vraag

Van elke 6 auto's rijd er 1 te hard

Slide 10 - Open vraag

Breuken als verhouding
Je kunt een breuk ook als verhouding opschrijven

3/8 van de boeken is verkocht -->                 3 van de 8

3/5 van de mensen woont in een stad --> 3 van de 5

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf als verhouding:
3/5 van de bedrijven heeft een eigen kantine

Slide 12 - Open vraag

De helft van de mensen gaat op wintersport

Slide 13 - Open vraag

5/6 van de eieren is kapot gevallen

Slide 14 - Open vraag

Als je een verhouding opschrijft als een breuk, moet je de breuk vereenvoudigen.

Vereenvoudigen (een breuk anders opschrijven) doe je zo:

Slide 15 - Tekstslide

Breuken in een verhoudingtabel
Je gebruikt een tabel zodat je makkelijk kunt vereenvoudigen.
Vereenvoudigen betekent dat je de getallen kleiner maakt.
Als je vereenvoudigd gebruik je altijd "delen door".


Slide 16 - Tekstslide

Dat doen we even voor
Stap 1: ik zet de breuk in een tabel:

Stap 2: ik deel allebei de getallen door dezelfde tafel, net zo lang tot dat niet meer kan.

Slide 17 - Tekstslide

Samen
6 van de 10 stukken pizza zijn opgegeten. Welk deel van de pizza is opgegeten?

1. Schrijf de verhouding op.
2. Schrijf de verhouding als breuk
3. Zet de breuk in een tabel
4. Deel allebei de getallen door dezelfde tafel, totdat dit niet meer kan.

Slide 18 - Tekstslide