In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Slide 1 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
geleidbaarheid
De geleidbaarheid (G) geeft aan hoe goed een
voorwerp of draad elektrische stroom geleidt
De eenheid van geleidbaarheid is siemens (S).
De geleidbaarheid van geleiders is groot,
Metalen, koolstof kraanwater
De geleidbaarheid van isolatoren is klein,
Hout, plastic en steen.
Slide 2 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
De geleidbaarheid van een draad
De geleidbaarheid van een draad hangt af van:
= de dikte van de draad:
hoe dikker de draad hoe groter de geleidbaarheid
= de lengte van een draad
Hoe langer de draad hoe kleiner de geleidbaarheid
= Het materiaal waarvan de draad is gemaakt
Slide 3 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid berekenen
G is de geleidbaarheid in siemens (S)
I is de stroomsterkte in ampère (A)
U is de spanning in volt (V)
G=UI
I=G.U
Slide 4 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid berekenen
Door lampje 1 gaat een stroom van 4A bij een spanning
van 8V. Door lampje 2 gaat een stroom van 8A bij een
spanning van 8V.
Leg zonder te rekenen uit welk lampje de grootste
geleidbaarheid heeft.
b. Bereken de geleidbaarheid van beide lampjes.
Slide 5 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid berekenen
Door lampje 1 gaat een stroom van 4A bij een spanning
van 8V. Door lampje 2 gaat een stroom van 8A bij een
spanning van 8V.
Leg zonder te rekenen uit welk lampje de grootste
geleidbaarheid heeft.
A. Door lampje 2 loopt bij een gelijke spanning de grootste stroom.
Dus heeft lampje 2 de grootste geleidbaarheid
Slide 6 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid berekenen
Door lampje 1 gaat een stroom van 4A bij een spanning
van 8V. Door lampje 2 gaat een stroom van 8A bij een
spanning van 8V.
b. Bereken de geleidbaarheid van beide lampjes.
𝒃. 𝒍𝒂𝒎𝒑𝒋𝒆 𝟏: 𝑮=𝑰/𝑼 I= 4A, U = 8V 𝑮=𝟒/𝟖=𝟎,𝟓𝑺
𝒍𝒂𝒎𝒑𝒋𝒆 𝟐: 𝑮=𝑰/𝑼 I= 8A, U = 8V 𝑮=𝟖/𝟖=𝟏,𝟎𝑺
Slide 7 - Tekstslide
Een materiaal welke elektrische stroom niet kan geleiden is een
A
isolator
B
geleider
C
motivator
Slide 8 - Quizvraag
Je hebt twee lampjes met gelijke spanning. Lampje 1 heeft een stroom van 0,04 A en Lampje 2 een stroom van 80 mA. Welk lampje heeft de grootste geleidbaarheid?
A
1
B
2
C
ze zijn beide gelijk
D
Dat kun je met deze gegevens niet weten
Slide 9 - Quizvraag
Gevraagd: Geleidbaarheid Formule: ?
A
G = U : I
B
G = I : U
C
G = 1 / R
D
G = 1 × R
Slide 10 - Quizvraag
Een mobiele telefoon heeft ene geleidbaarheid van 0,2 S. De spanning die je adapter levert is 12,0 V. Bereken de stroomsterkte die door de mobiele telefoon loopt tijdens het opladen.
A
60 A
B
2,4 A
C
0,0167 A
D
1,0 A
Slide 11 - Quizvraag
Als de geleidbaarheid omhoog gaat, wat gebeurt er dan met de stroomsterkte?
A
De stroomsterkte verandert niet
B
De stroomsterkte neemt toe
C
De stroomsterkte neemt af
D
Dit is niet te voorspellen.
Slide 12 - Quizvraag
Je hebt twee draden van gelijke lengte en materiaal, maar verschillende dikten.
Welke heeft de grootste geleidbaarheid?
A
De dikke
B
De dunne
Slide 13 - Quizvraag
Bereken de geleidbaarheid als de stroomsterkte 200 mA en de spanning 24 V is.
A
4800 S
B
8,3 S
C
0,0083 S
D
4,8 S
Slide 14 - Quizvraag
Waar is geleidbaarheid NIET van afhankelijk
A
Soort materiaal van de draad
B
Vorm van de draad
C
Dikte van de draad
D
Lengte van de draad
Slide 15 - Quizvraag
Door een lampje gaat een stroom van 4A bij een spanning van 8 V. Bereken de geleidbaarheid van het lampje? (F,G,B)
timer
5:00
Slide 16 - Open vraag
In het nachtlampje zit een weerstand. Over deze weerstand staat een spanning van 4,0 V. Door die weerstand loopt een stroom van 25 mA. Bereken de grootte van de geleidbaarheid. antwoord in 3 decimalen Formule, gegevens, berekening
Slide 17 - Open vraag
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid en het (I,U) diagram
De geleidbaarheid van een dunne en
een dikke constantaandraad.
Hoe groter de geleidbaarheid hoe
groter de helling van de grafiek.
Slide 18 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid en het (I,U) diagram
Een rechte lijn door de oorsprong heet een recht evenredig verband.
Als de waarde van de ene grootheid n keer zo groot wordt dan wordt de waarde van de andere grootheid ook n keer zo groot.
Slide 19 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid bepalen uit een I,U diagram
De grafiek is een gemiddelde van de meetpunten
De grafiek is een rechte lijn door de oorsprong dus is de geleidbaarheid constant.
Slide 20 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Geleidbaarheid bepalen uit een I,U diagram
Kies een makkelijk afleesbare waarde op de grafiek, (geen meetpunten)
Bij een spanning van 2 volt is de stroomsterkte 3 ampère.
G=UI=23=1,5S
Slide 21 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Weerstand geeft aan hoe slecht een voorwerp of draad
stroom geleidt.
De weerstand (R) is het omgekeerde van geleidbaarheid.
De eenheid van weerstand is ohm (Ω)
Het woord weerstand wordt ook gebruikt om een onderdeel aan te geven dat weerstand heeft.
Slide 22 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
Bij constantaandraad is de geleidbaarheid constant.
Er zijn andere materialen waarbij de grafiek van het I,U
diagram een vloeiende kromme is.
De geleidbaarheid is dan niet constant
Weerstanden met een constante geleidbaarheid noem je Ohmse weerstanden
Overige weerstanden noem je niet-ohmse weerstanden
weerstand
Slide 23 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Het berekenen van de weerstand.
R is de weerstand in ohm (Ω)
I is de stroomsterkte in ampère (A)
U is de spanning in volt (V)
R=IU
U=I.R
I=RU
Slide 24 - Tekstslide
Een weerstand is aangesloten op 10 Volt en neemt een stroom op van 3 ampère. Wat is de waarde van de weerstand?
A
R = 0,3 Ω
B
R = 3.33 Ω
C
R = 0.33 Ω
D
R = 333 Ω
Slide 25 - Quizvraag
Welke heeft de grootste weerstand?
A
R1
B
R2
C
R1 en R2 zijn even groot
Slide 26 - Quizvraag
Met welke formule bereken je de weerstand? Weerstand =
A
U=R⋅I
B
R=IU
C
R=UI
D
I=UR
Slide 27 - Quizvraag
Is deze weerstand Ohms?
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quizvraag
Hoe dikker de draad, hoe groter de weerstand
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Als een draad dikker wordt (en even lang), wordt de weerstand
A
groter
B
kleiner
C
even groot
Slide 30 - Quizvraag
Over een weerstand staat een spanning van 6 V. Bij die spanning loopt er een stroom van 0,3 A. Welke waarde heeft deze weerstand?
A
0,05 OHM
B
20 OHM
C
1,8 OHM
D
500 OHM
Slide 31 - Quizvraag
Hoe kleiner de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte
Slide 32 - Quizvraag
Weerstand
A
ampere
B
watt
C
ohm
D
siemens
Slide 33 - Quizvraag
Door een weerstand van 2kΩ loopt een stroom van 20 mA. Bereken de spanning over de weerstand.
A
40 V
B
40.000 V
C
4V
D
400 V
Slide 34 - Quizvraag
Als de spanning 230V is en de stroomsterkte is 300mA, wat is dan de weerstand?
A
0,76 ohm
B
767 ohm
C
69 000 ohm
D
69 ohm
Slide 35 - Quizvraag
Een lamp met een stroomsterkte van 0,3 A is aangesloten op een stopcontact bereken de weerstand.
formule, gegevens en berekening
Slide 36 - Open vraag
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Het berekenen van de weerstand.
R is de weerstand in ohm (Ω)
G is de geleidbaarheid in Siemens (S)
R=G1
G=R1
Slide 37 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Het berekenen van de geleidbaarheid en weerstand
𝐃𝐨𝐨𝐫 𝐞𝐞𝐧 𝐥𝐚𝐦𝐩 𝐥𝐨𝐨𝐩𝐭 𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐭𝐫𝐨𝐨𝐦 𝐯𝐚𝐧 𝟑𝐀 𝐛𝐢𝐣
𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐩𝐚𝐧𝐧𝐢𝐧𝐠 𝐯𝐚𝐧 𝟔𝐕.
A bereken de geleidbaarheid van de lamp.
b. Bereken uit de geleidbaarheid de weerstand van de lamp
c. Controleer die weerstandswaarde met een tweede formule
Slide 38 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Het berekenen van de geleidbaarheid en weerstand
𝐃𝐨𝐨𝐫 𝐞𝐞𝐧 𝐥𝐚𝐦𝐩 𝐥𝐨𝐨𝐩𝐭 𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐭𝐫𝐨𝐨𝐦 𝐯𝐚𝐧 𝟑𝐀 𝐛𝐢𝐣
𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐩𝐚𝐧𝐧𝐢𝐧𝐠 𝐯𝐚𝐧 𝟔𝐕.
A bereken de geleidbaarheid van de lamp.
a.G=UI,I=3A,U=6V
G=63=0,5S
Slide 39 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Het berekenen van de geleidbaarheid en weerstand
𝐃𝐨𝐨𝐫 𝐞𝐞𝐧 𝐥𝐚𝐦𝐩 𝐥𝐨𝐨𝐩𝐭 𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐭𝐫𝐨𝐨𝐦 𝐯𝐚𝐧 𝟑𝐀 𝐛𝐢𝐣
𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐩𝐚𝐧𝐧𝐢𝐧𝐠 𝐯𝐚𝐧 𝟔𝐕.
.b. Bereken uit de geleidbaarheid de weerstand van de lamp
R=G1...G=0,5S...R=0,51=2Ohm
Slide 40 - Tekstslide
Geleidbaarheid en weerstand 3.2
weerstand
Het berekenen van de geleidbaarheid en weerstand
𝐃𝐨𝐨𝐫 𝐞𝐞𝐧 𝐥𝐚𝐦𝐩 𝐥𝐨𝐨𝐩𝐭 𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐭𝐫𝐨𝐨𝐦 𝐯𝐚𝐧 𝟑𝐀 𝐛𝐢𝐣
𝐞𝐞𝐧 𝐬𝐩𝐚𝐧𝐧𝐢𝐧𝐠 𝐯𝐚𝐧 𝟔𝐕.
c. Controleer die weerstandswaarde met een tweede formule
R=IU....U=6V...I=3A
R=36=2Ohm
Slide 41 - Tekstslide
Een weerstand van 10 Ohm is aangesloten op een spanningsbron van 6V Bereken de geleidbaarheid