Thema 8 Ruzie - Woordsoorten

Thema 8 Ruzie - Woordsoorten
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 8 Ruzie - Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
Dingen die je doet.

Uitschelden - scheld uit - schold uit - uitgescholden
Schreeuwen - schreeuw - schreeuwde - geschreeuwd
Pesten - pest - pestte - gepest
Goedmaken - maak goed - maakte goed - goed gemaakt
Accepteren - accepteer - accepteerde - geaccepteerd

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Woorden met de of het ervoor. Mensen, dieren of dingen.

De meester
De schuld
Het verdriet
De grap
Het slachtoffer


Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.

De leuke meester
Het zwakke slachtoffer
Het brutale meisje
De nieuwsgierige hond


Slide 4 - Tekstslide

Lidwoord 
de, het ('t) , een ('n)
Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord. Voorbeeld:
- de ruzie
- het slachtoffer 
- een grap,  een leerling

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsel
Voorzetsels zijn alle woorden die je op een van de twee plekken kunt invullen in de volgende zinnen. ... de kast en ... het feest
- in de klas
- op de kast
- naast de kast
- tijdens het feest
- na het feest
Let op!
Soms heb je in een zin niet te maken met een voorzetsel maar met een scheidbaar werkwoord:
- Nadenken: Ik denk over de vraag na.
- Opscheppen: Hij schept over zijn broer op.
Na en op zijn geen voorzetsels in deze zin, maar horen bij het werkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Voegwoord 
Voegwoorden zijn woorden die zinnen (of woorden) met elkaar verbinden. Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen duidelijk.
- Kim en Rik spelen buiten.
- Niek staat stil, want zijn voet doet pijn.
- De juf wordt boos, omdat de kinderen niet luisteren.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc.
Voorbeeld:
- Ik geef een cadeau.
- Hij rent naar het park.
- Jullie zijn aardig.

Slide 8 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een bezitting, het is van die bepaalde persoon.
Voorbeeld:
- Ik loop naar mijn huis.
- Rianne tilt haar stoel op.
- Frits en Noah laten hun hond uit. 

Slide 9 - Tekstslide

De meester vindt roddelen heel erg.

Wat is 'meester'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 10 - Quizvraag

De meester vindt roddelen heel erg.

Wat is 'heel'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

De meester vindt roddelen heel erg.

Wat is 'vindt'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quizvraag

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'gegaan'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'jongen'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 14 - Quizvraag

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'is'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 15 - Quizvraag

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'boek'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 16 - Quizvraag

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'boze'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

Hij heeft mijn telefoon in de klas laten liggen.
Wat is 'mijn'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem het zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Open vraag

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem het bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Open vraag

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem de lidwoorden

Slide 21 - Open vraag

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Open vraag

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Open vraag

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het werkwoord

Slide 24 - Open vraag

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Open vraag

Maak nu het werkblad. 
Succes :) 

Slide 26 - Tekstslide