Bi H4 Th4 herhaling Bs 1-5

Evolutie
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen Bs1: je kunt...
  1. globaal beschrijven hoe het leven op aarde zich heeft ontwikkeld 
  2. organismen indelen a.d.h.v. hun celkenmerken
  3. voorbeelden herkennen van (an)organische stoffen
  4. Benoemen welke organismen autotroof en heterotroof zijn 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is geen organische stof?
A
C6H12O6
B
H2O
C
C18H32O2
D
C2H5NO2

Slide 3 - Quizvraag

Welk(e) rijk(en) hebben een celkern?
A
planten, dieren, schimmels en bacterien.
B
dieren, schimmels en bacterien.
C
planten en dieren
D
planten, dieren en schimmels

Slide 4 - Quizvraag

Welk(e) rijk(en) hebben geen celwand?
A
Schimmels
B
Dieren en schimmels
C
Dieren
D
Bacterien

Slide 5 - Quizvraag

Welke kenmerken horen bij de schimmels?
A
Geen celkern, wel celwand, heterotroof
B
Wel celkern, geen celwand, autotroof
C
Wel celkern, wel celwand, autotroof
D
Wel celkern, wel celwand, heterotroof

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen Bs2: je kunt...
  1. Je kunt kenmerken van prokaryoten benoemen

Slide 7 - Tekstslide

Welke groepen organismen lijken het meest op elkaar als je kijkt naar het celmembraan en de manier van eiwitsynthese?
A
Bacteriën en archaea
B
Bacteriën en eukaryoten
C
Archaea en eukaryoten

Slide 8 - Quizvraag

Celkenmerken

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn kenmerken van virussen?
A
Ze leven niet
B
Ze bestaan niet uit cellen
C
Ze kunnen voortplanten
D
Ze hebben DNA en RNA

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoelen Bs3: je kunt...
  1. kenmerken van eukaryoten benoemen

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen Bs4: je kunt...
  1. uitleggen wat wordt bedoeld met evolutie
  2. drie verschillende ontstaanstheorieën onderscheiden
  3. de begrippen genetische variatie, selectiedruk, natuurlijke selectie en fitness uitleggen
  4. in drie stappen uitleggen hoe een soort kan evolueren

Slide 12 - Tekstslide

Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie
D
Mutatie en recombinatie

Slide 13 - Quizvraag

Vliegende mieren
Eens per jaar vliegt een koninginnenmier uit en is ze vruchtbaar. Ze vliegt dan heel hoog en alle mannetjes proberen haar te volgen om haar daar te bevruchten. Na het paren in de lucht verliest ze haar vleugels en sticht ze een nieuwe kolonie waar alleen zij haar eieren zal leggen. 
->Leg uit waarom je kunt verwachten dat na vele generaties mannetjes mieren steeds hoger kunnen vliegen.

Slide 14 - Tekstslide

Vliegende mieren
  1. Er is variatie in hoe goed mannetjes (hoog) kunnen vliegen (Variatie)
  2. Alleen de mannetjes die heel hoog kunnen vliegen zullen de koningin kunnen bevruchten (Selectie)
  3. Omdat alleen die mannetjes de koningin bevruchten zullen in de volgende generaties hun genen meer vertegenwoordigd zijn. (dus meer nakomelingen)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

In het filmpje zag je antibiotica resistentie ontstaan

Geef in drie stappen weer hoe antibiotica resistentie kan ontstaan door middel van evolutie

Slide 17 - Tekstslide

Geef in drie stappen weer hoe antibiotica resistentie kan ontstaan door middel van evolutie

Slide 18 - Open vraag

Antibiotica resistentie
  1. Sommige bacteriën kunnen door mutaties een klein beetje beter tegen antibiotica (Variatie)
  2. Daardoor kunnen zij beter overleven in een medium met antibiotica (Selectie)
  3. Alleen de bacteriën die daarin overleven, geven hun genen door waardoor de volgende generatie bacteriën (bijna) allemaal tegen antibiotica kan (dus meer nakomelingen)

Slide 19 - Tekstslide

Individuen die de meeste nakomelingen krijgen hebben de grootste...
A
Selectiedruk
B
Adaptatie
C
Fitness
D
Genetische variatie

Slide 20 - Quizvraag

Leerdoelen Bs5: je kunt...
  1. Vier argumenten geven voor de evolutietheorie
  2. Voorbeelden van homologe en analoge organen herkennen
  3. Evolutionaire stambomen aflezen

Slide 21 - Tekstslide

Waarom zijn fossielen een argument voor de evolutietheorie?

Slide 22 - Tekstslide

Twee organen met dezelfde bouw maar een andere functie noem je
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 23 - Quizvraag

Homoloog = zelfde bouw, maar andere functie
Analoog = zelfde functie, maar andere bouw

Slide 24 - Tekstslide

Hoe noem je een orgaan dat geen functie meer heeft?

Slide 25 - Open vraag

Vroeger werden stambomen ingedeeld op uiterlijke kenmerken. Hoe worden soorten tegenwoordig ingedeeld?

Slide 26 - Tekstslide

Met welke groep zijn de nijlpaarden het meest verwant?
A. Dwergherten
B. Girafachtigen
C. Kameelachtigen
D. Walvisachtigen

Slide 27 - Tekstslide

Met welke groep zijn de nijpaarden het meest verwant?
A
Dwergherten
B
Girafachtigen
C
Kameelachtigen
D
Walvisachtigen

Slide 28 - Quizvraag

Wat vind je nu nog het lastigste of wat wil je nog kwijt over deze basisstoffen?

Slide 29 - Woordweb