Bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is goed?
A
Het dikke boek
B
Het dike boek
C
Het dik boek
D
Een dikke boek
Slide 2 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Een mooi fiets
B
De mooi fiets
C
De mooie fiets
D
Het mooi fiets
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Het meisje is aardig.
Een _________ meisje
Een _________ meisje
A
aardig
B
aardige
Slide 6 - Quizvraag
Het meisje is aardig.
Het _________ meisje
Het _________ meisje
A
aardig
B
aardige
Slide 7 - Quizvraag
De jongen is vrolijk.
De __________ jongen.
De __________ jongen.
A
vrolijk
B
vrolijke
Slide 8 - Quizvraag
De tas is lelijk.
De _________ tas.
De _________ tas.
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
De jongen is sportief.
De ___________ jongen
De ___________ jongen
A
sportief
B
sportiefe
C
sportiev
D
sportieve
Slide 13 - Quizvraag
Het dak is hoog.
Het __________ dak
Het __________ dak
A
Hoog
B
Hooge
C
Hoge
D
Hog
Slide 14 - Quizvraag
De film is gek.
Een _________ film
Een _________ film
A
Gek
B
Geke
C
Gekke
D
Geek
Slide 15 - Quizvraag
Het huis is van glas.
Het ________________ huis.
Het ________________ huis.
Slide 16 - Open vraag
Het glas zit vol.
Het ________ glas.
Het ________ glas.
Slide 17 - Open vraag
De meisjes zijn lief.
De _____________ meisjes.
De _____________ meisjes.
Slide 18 - Open vraag
De schuur is van hout.
Een __________ schuur
Een __________ schuur
A
houte
B
houtte
C
hout
D
houten
Slide 19 - Quizvraag
Het glas zit vol.
Een ________ glas.
Een ________ glas.
Slide 20 - Open vraag
Mijn tas is zwaar.
De _________ tas.
De _________ tas.
Slide 21 - Open vraag
Het eten is vies.
Het _______ eten.
Het _______ eten.
