NN6 V3 - Laatste les

Welkom V3L! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
  • leesboek
  • NN + schrift
  • agenda en etui
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom V3L! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
  • leesboek
  • NN + schrift
  • agenda en etui

Slide 1 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze les
Lezen H1-3: herhalen + oefentoets

Aan het eind van de les:
  • weet je welke je leerdoelen je wel/niet beheerst.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht
We maken samen Lezen H2, opdr. 3. 

Markeer signaalwoorden in de tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht deze les
  • Nog vragen over de leerstof?
  • Maak een samenvatting van Lezen hf. 1-3 
  • Oefen de extra teksten via NN Online
  • Maak de oefentoets

Voor het leren: extra oefenmateriaal (zie NN Online) + neem een woordenboek mee!
timer
30:00

Slide 5 - Tekstslide

De Brug Lezen

Slide 6 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie uit de tekst. De hoofdzaken vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding en slot van de tekst).
Bijzaken: de minder (of niet) belangrijke informatie uit de tekst.

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. De kernzin is meestal de eerste of laatste zin van de alinea. 

Als je de tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.


Slide 7 - Tekstslide

Herhaling De Brug Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang wordt een tekstverband genoemd. 

Er zijn verschillende tekstverbanden (zie blz. 246/247 + volgende slide)


Slide 8 - Tekstslide

Herhaling De Brug Lezen
  • Opsommend verband: zaken die bij elkaar horen, worden na elkaar genoemd. 
Zorg er ten eerste voor dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoe vaak je het geld krijgt. Spreek ook af wat je van het geld moet betalen.
           Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, (nog) verder, ten slotte                      Of te herkennen aan een dubbele punt(:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of dots (*).


  • Tegenstellend verband: er worden zaken genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. Veel jongeren willen graag wat bijverdienen, maar er is dit jaar niet veel werk te vinden.
            Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ...                  aan de andere kant.


Slide 9 - Tekstslide

Lezen H1 + 2
Vaste tekststructuren

Slide 10 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Vaste indeling:

Inleiding
Middenstuk
Slot
hf. 1
- argumentatiestructuur
- aspectenstructuur
- verklaringsstructuur
- voor- en nadelenstructuur

Slide 11 - Tekstslide

Argumentatiestructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
standpunt (evt. als vraag)
argument voor het standpunt
herhaling van het standpunt 
tegenargumenten (evt. met weerlegging)
(of beantwoording vd vraag)
Dit vind ik en dit is mijn argument!

Slide 12 - Tekstslide

Aspectenstructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
introductie onderwerp
diverse aspecten (onderdelen) van het onderwerp
samenvatting (soms)
Doel: informeren

Slide 13 - Tekstslide

Verklaringsstructuur 
Doel: informeren
Inleiding
Middenstuk
Slot
bepaald verschijnsel
kenmerken / voorbeelden
samenvatting of
verklaringen / oorzaak / oorzaken / redenen
conclusie (soms)

Slide 14 - Tekstslide

Voor- en nadelenstructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
vraag of standpunt / stelling
voor- en nadelen
afweging en conclusie

Slide 15 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Vaste indeling:

Inleiding
Middenstuk
Slot
hf. 1
- argumentatiestructuur
- aspectenstructuur
- verklaringsstructuur
- voor- en nadelenstructuur
Als je de structuur doorziet:
- begrijp je de tekst sneller;
- je weet dan wat je ongeveer kunt verwachten en
- je kunt de tekst makkelijker lezen.

Samenvatting

Slide 16 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Vaste indeling:

Inleiding
Middenstuk
Slot
hf. 2
- probleem-oplossingsstructuur
- verleden-heden(-toekomst)structuur
- vraag-antwoordstructuur

Slide 17 - Tekstslide

Probleem-oplossingstructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Probleem
Gevolgen (waardoor is het een probleem?)
Oorzaken
Oplossing
De beste oplossing
Beschouwing

Slide 18 - Tekstslide

Verleden-heden(-toekomst)structuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Onderwerp
Situatie vroeger, situatie nu
Conclusie
of voorspelling over de situatie in de toekomst
Uiteenzetting Beschouwing

Slide 19 - Tekstslide

Vraag-antwoordstructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Vraag
Antwoord(en)
Samenvatting
of conclusie
Uiteenzetting 
Soms beschouwing

Slide 20 - Tekstslide

Lezen H3
Argumentatie (1)

Slide 21 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.

Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?


Slide 22 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke (objectieve) argumenten; 
  • waarderende (subjectieve) argumenten.

Slide 23 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Feitelijke argumenten:
  • deze argumenten kun je controleren; 
  • deze argumenten zijn waar of niet waar. 

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 24 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Waarderende argumenten: 
  • deze argumenten kun je niet controleren;
  • over deze argumenten kun je van mening verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 25 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke argumenten; 
  • waarderende argumenten.

Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 26 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
  • enkelvoudige argumentatie;
  • nevenschikkende argumentatie;
  • onderschikkende argumentatie;
  • onder- en nevenschikkende argumentatie.

Slide 27 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                      argument 1 ↔ argument 2

Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Als een schrijver één of meer argumenten met een nevenschikkende argumentatie ondersteunt, is er sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie. 

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht deze les
Maak zelfstandig de oefentoets van Lezen H1-3. Kijk goed naar de verbanden + signaalwoorden en de structuur van de tekst.
Kijk daarna de toets zelfstandig na.

Klaar?
  • Lezen in je leesboek;
  • maak een samenvatting van H1, H2, H3; 
  • oefen via NN Online.
timer
45:00

Slide 35 - Tekstslide