Les 11 - H5 - Describir lugar y medios de transporte

Clase de español - H5 - 90 min
Objetivo
el lugar de tus vacaciones
los medios de transporte
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Clase de español - H5 - 90 min
Objetivo
el lugar de tus vacaciones
los medios de transporte

Slide 1 - Tekstslide

Las clases de la semana pasada

Slide 2 - Tekstslide

¿Has estudiado bien la gramática de 
ser, estar y hay?

Slide 3 - Tekstslide

¿
Dónde está tu lugar de vacaciones?

Slide 4 - Woordweb

Oosten
Westen 
Los puntos cardinales

Slide 5 - Tekstslide

Tu lugar de vacaciones
Escribe las respuestas en tu cuaderno:
1 - ¿Adónde has ido de vacaciones?
2 - ¿Dónde está?
3 - ¿Cómo se llama la capital?
4 - ¿Hay montañas? 
5 - ¿Tiene playas bonitas?
6 - ¿Qué hay en tu país/ciudad/lugar?
6 - ¿Cuántos habitantes tiene el páis / la ciudad?


¿Dónde está?
España está en el sur de Europa (in het zuiden van)
España está al sur de Francia (ten zuiden van)

timer
8:00

Slide 6 - Tekstslide

Ik kan zeggen waar mijn vakantieplek ligt
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Ik weet het verschil tussen hay en estar
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

Ik kan het verschil uitleggen tussen ser en estar
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

Presentaciones semana 41
Planning en Magister

¿Hay preguntas?


Slide 10 - Tekstslide

El viaje y el transporte
Al final de la clase has escrito 4 frases sobre el viaje al lugar de tus vacaciones

Slide 11 - Tekstslide

Repasar vocabulario 
En parejas - dos minutos por persona. 
Todo el vocabulario del reader
timer
2:00

Slide 12 - Tekstslide

Medios de transporte
Vamos a ver un vídeo
Escucha bien

Welke voorzetsels gebruiken wij bij transportmiddelen?
En in het Spaans?
Noteer de verschillende transportmiddelen die je hoort
Luister goed.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

en bicicleta
en tren
en autobús
en metro
en taxi
en barco
en coche
en avión
en tranvía
en moto

Slide 15 - Sleepvraag

Welke twee voorzetsels moet je gebruiken bij transport-middelen?

Slide 16 - Tekstslide

Practicamos
Haz clic en Ejercicio 1 y Ejercicio 2

Ejercicio 1

timer
4:00

Slide 17 - Tekstslide

6

Slide 18 - Video

00:25
¿Adónde han ido los chicos?
A
A Madrid
B
A Valencia
C
A Granada
D
A Barcelona

Slide 19 - Quizvraag

00:40
¿Cómo han ido a Granada?
A
En avión
B
En coche
C
En autobús
D
En tren

Slide 20 - Quizvraag

00:49
¿Cuánto tiempo han pasado en Granada
A
5
B
7
C
4
D
9

Slide 21 - Quizvraag

01:04
¿Qué lugar NO han visitado
A
La catedral
B
Generalife
C
La Plaza Mayor
D
Alhambra

Slide 22 - Quizvraag

01:41
¿Qué es lo que no le gustaba al chico?
A
El Alhambra
B
El generalife
C
El viaje de ida
D
El viaje de vuelta

Slide 23 - Quizvraag

02:05
¿A qúe dos países quiere ir el chico?

Slide 24 - Open vraag

Medios de transporte
  • Schrijf 4 zinnen waarin je vertelt welke transportmiddelen je hebt gebruikt tijdens je vakantie.
  • Vertel daarbij waar dat was (op de heenreis, naar het strand, in de stad, in een natuurreservaat).
  • Varieer zoveel mogelijk
  • Bijvoorbeeld: Hemos ido a la playa en bicicleta.
  • Type deze zinnen meteen in lessonup en maak een screenshot

Slide 25 - Tekstslide

Los medios de transporte
4 frases (con perfecto)

Slide 26 - Open vraag

En esta clase he practicado con el vocabulario de los medios de transporte
A
B
No

Slide 27 - Quizvraag

Ya tengo muchas frases que puedo usar en mi presentación
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Ik kan aan een klasgenoot die een les gemist heeft uitleggen wanneer je ser, estar of hay moet gebruiken. Licht je antwoord toe. (niet alleen ja of nee)

Slide 29 - Open vraag

Los deberes
Leren vocabulario el viaje (S-N en N-S)
Leren ser, estar, hay
Leren el perfecto
Maken ejercicios 1 y 2 in lessonup les 9. 
Photostory moet vrijdag af zijn!!

Slide 30 - Tekstslide