T5B2 - Het hormoonstelsel

Regeling
5.2 Het hormoonstelsel
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Regeling
5.2 Het hormoonstelsel
Spullen op tafel
Telefoon in het zakkie op tafel
Jas uit en over je stoel
Tas op de grond

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen beïnvloeden.
  • Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.

Slide 3 - Tekstslide

Klieren
exocrien= klieren met een afvoerbuis

endocrien=klieren die hun product afgeven aan het bloed

Slide 4 - Tekstslide

Hormonale regulatie

De werking van een aantal hormonen + waar ze worden geproduceerd

-> staat ook in de BINAS!

Slide 5 - Tekstslide

Hypofyse
Heeft een voorkwab en een achterkwab.

Secretie (afgifte) wordt geregeld door hypothalamus. Dit is het deel van de hersenen wat boven de hypofyse ligt.

Slide 6 - Tekstslide

Hypofyse
FSH & LH: beïnvloeden testes en ovaria
TSH (thyroïdstimulerendhormoon): beïnvloed de schildklier
Oxitocine: stimuleert het ontstaan van weeën, melksecretie en het ontstaan van band tussen partners/moeder en kind.
ADH (antidiuretisch hormoon): regelt de resorptie van water in de nieren, hierdoor constante osmotische waarde.
GH (Groeihormoon): regelt groei en ontwikkeling 

Slide 7 - Tekstslide

Schildklier
TSH uit hypofyse stimuleert de afgifte van thyroxine uit de schildklier.
Bij teveel thyroxine wordt TSH geremd.
Bij te weinig thyroxine wordt TSH afgegeven.

Slide 8 - Tekstslide

Thyroxine
Te veel:
Hogere stofwisseling, gewichtsverlies en rusteloosheid
te weinig:
Minder stofwisseling, gewichtstoename en vermoeidheid.
Kan komen door te weinig jood in voeding. Tegenwoordig komt dit niet meer veel voor, omdat jood wordt toegevoegd aan brood.

Slide 9 - Tekstslide

Eilandjes van Langerhans
Liggen in je alvleesklier.

Zorgen samen voor productie van twee hormonen die de bloedsuikerspiegel constant houden.
Insuline en Glucagon

Slide 10 - Tekstslide

Bloedsuikerspiegel
De concentratie glucose in je bloed.
Deze wordt bij een gezond persoon tussen de 4 en 8 mmol/L gehouden. De normwaarde is 5 mmol/L.

Alle koolhydraten die je eet zorgen ervoor dat de concentratie glucose stijgt boven de normwaarde.

Slide 11 - Tekstslide

Glycogeen in lever en spieren

Slide 12 - Tekstslide

Diabetes
Type 1: Het afweersysteem heeft de eilandjes van Langerhans vernietigd of inactief gemaakt.

Type 2: De eilandjes van Langerhans maken te weinig insuline of het lichaam reageert er niet meer goed op. Dit werd vroeger vaak ouderdomsdiabetes genoemd omdat het vaak op latere leeftijd voorkwam. Nu krijgen ook steeds meer jonge mensen het.

Slide 13 - Tekstslide

Nieren: EPO
In je nieren wordt de zuurstofconcentratie gemeten. Wanneer je nieren te weinig zuurstof krijgen produceren ze het hormoon EPO. Dit hormoon stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Hierdoor kan meer zuurstof worden vervoerd, als er weer aan de normwaarde wordt voldaan wordt de productie van EPO weer geremd. 

Slide 14 - Tekstslide

Bijnieren
Produceren adrenaline in stressvolle situaties.
Het zorgt ervoor dat je snel kunt reageren op een situatie.
Adrenaline zorgt ervoor dat de lever/spieren glycogeen omzetten in glucose.

Slide 15 - Tekstslide

Adrenaline
Meer suiker in je bloed.
Je gaat ook sneller ademen, hart gaat sneller kloppen.
Je bloedvaten in je spieren en hersenen verwijden zich.
Organen die niet belangrijk zijn voor snelle reacties die worden geremd, bijvoorbeeld het verteringsstelsel.

Slide 16 - Tekstslide

Hormonen
Worden gemaakt door endocriene klieren.
Hormonen maken communicatie mogelijk tussen cellen op grote afstand. Ze zorgen ervoor dat bepaalde reacties op gang komen of juist stoppen. 

De concentratie hormonen in je bloed noem je ook wel de hormoonspiegel.

Slide 17 - Tekstslide

Hormonen
Hormonen zijn signaalmoleculen die kunnen binden aan hormoonreceptoren in het membraan van doelwitcellen.

Slide 18 - Tekstslide

Hormonale regulatie

De werking van een aantal hormonen + waar ze worden geproduceerd

BINAS tabel 89!

Slide 19 - Tekstslide

De hormoonklieren

Slide 20 - Tekstslide

Een hormoon is een...
A
Chemische stof
B
Receptor
C
Elektrisch signaaltje
D
Effector

Slide 21 - Quizvraag

Het proces waarbij de vorming van een hormoon de vorming van een eerder hormoon REMT heet ...
A
negatieve terugkoppeling
B
positieve terugkoppeling
C
neutrale terugkoppeling
D
vooruitkoppeling

Slide 22 - Quizvraag

Hoe worden hormonen vervoerd?
A
Door hormoonklieren
B
Door de bloedbaan
C
Door de zenuwen
D
Door de lymfevaten

Slide 23 - Quizvraag

De reactie op hormonen wordt beïnvloed door:
A
temperatuur en pH
B
concentratie v.h. hormoon en de temperatuur
C
de pH en het aantal receptoren.
D
concentratie v.h. hormoon en aantal receptoren.

Slide 24 - Quizvraag

Iemand met suikerziekte heeft hormonen nodig. Deze hormonen worden in het bloed ingespoten.

Welke uitspraak over deze hormonen is juist

A
Deze hormonen zijn eiwitten
B
Deze hormonen zijn koolhydraten
C
Deze hormonen zijn vetten
D
Deze hormonen zijn vitaminen

Slide 25 - Quizvraag

De volgende hormonen spelen een rol in ons lichaam:
1 hormonen uit de alvleesklier
2 hormonen uit de hypofyse
3 hormonen uit de schildklier
4 hormonen uit een bijnier
Welke hormonen hebben invloed op de groei?
A
Alleen 1.
B
Alleen 2.
C
Zowel 1 als 4.
D
Zowel 2 als 3.

Slide 26 - Quizvraag

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan. Wat is de functie van deze twee hormonen? Deze hormonen regelen de:
A
hoeveelheid gal.
B
bloedsuikerspiegel.
C
dikte van de klieren.
D
productie van maagsap.

Slide 27 - Quizvraag

De bijnieren produceren een hormoon. Dit hormoon wordt ook gebruikt als doping. Welke functie heeft dit hormoon in het lichaam?
A
Stimuleren van de ademhalingsactiviteit.
B
Verlaging van het suikergehalte in het bloed.
C
Vertraging van de hartslag.

Slide 28 - Quizvraag

ADH werkt in op cellen die dit hormoon kunnen herkennen met behulp van zogenoemde ADH-receptoren.

Waar bevinden zich deze ADH-receptoren voornamelijk?
A
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierader
B
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierkanaaltjes
C
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierkapsels
D
op het celmembraan van cellen in de wand van de nierslagader

Slide 29 - Quizvraag

Als er meer ADH afgegeven wordt
A
Wordt je urine lichter van kleur en stijgt de osmotische waarde van het bloed
B
Wordt de urine donkerder van kleur en stijgt de osmotische waarde van het bloed
C
Wordt je urine lichter van kleur en daalt de osmotische waarde van het bloed
D
Wordt je urine donkerder van kleur en daalt de osmotische waarde van je bloed

Slide 30 - Quizvraag

Aan de slag
Bestudeer basisstof 2
Maak opdracht 10 t/m 18 (wat niet af is = huiswerk)

Slide 31 - Tekstslide

Nabespreken
  • Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen beïnvloeden.
  • Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.

Slide 32 - Tekstslide