27/1 leesvaardigheid 3A + B

Welkom !
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom !

Slide 1 - Tekstslide

Dagopening
Gedicht Toon Hermans

Slide 2 - Tekstslide

Planning 
  • voorlezen
  • stillezen + moeilijke woorden
  • filmpje kijken + vragen in LessonUp
  • leesvaardigheid: samen tekst lezen
  • vragen beantwoorden

Slide 3 - Tekstslide

voorlezen

Slide 4 - Tekstslide

stillezen
Noteer de onbekende woorden op het blad.
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Leesvaardigheid
  • vaardigheid=oefenen, oefenen, oefenen
  • doel van deze lessen=begrijpen hoe een tekst in elkaar zit
  • belangrijkste informatie uit een tekst kunnen halen

Slide 6 - Tekstslide

Vragen bij het filmpje
  • Waarom is vapen aantrekkelijk voor jongeren?
  • Wat zegt de jongen over het nadeel dat hij ervaart van het vapen?
  • Wat doet de jongerenwerker om te zorgen dat jongeren niet gaan vapen?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video


Deze les hebben we geleerd wat gezondheid is. Volgende keer aan we het hebben over een gezonde leefstijl
Hoeveel vape jij?
Ik heb nog nooit gevapet.
Ik heb een paar keer een trekje genomen.
zeg ik ja
Ik vape best wel vaak.
Ik vape elke dag.
Anders.

Slide 9 - Poll

Theorie 1
In het fietsenhok, net buiten het schoolplein, op het toilet of op een zolderkamer. Heel veel leerlingen in Nederland vapen. 

Ze doen dit omdat ze het lekker vinden smaken, omdat ze er verslaafd aan zijn of gewoon om er een beetje bij te horen.

Vapen is net zo verslavend als het roken van sigaretten. Toch denken heel veel jongeren dat het niet schadelijk is.

Theorie
Waarom is vapen niet goed voor je?
Het inademen van de schadelijke stoffen in de damp kan de luchtwegen irriteren en beschadigen.

Vapen kan duizeligheid, hartkloppingen, een hoge bloeddruk en zelfs epileptische aanvallen veroorzaken.

Slide 10 - Tekstslide


Deze les hebben we geleerd wat gezondheid is. Volgende keer aan we het hebben over een gezonde leefstijl
Als een bekende jou
een vape aanbiedt dan...
zeg ik nee!
zal ik twijfelen
zeg ik ja!

Slide 11 - Poll

Stellingen: eens of oneens?

De docent gaat meerdere stellingen voorleggen over vapen.  Wanneer je het eens bent met de stelling doe je niets. Wanneer je het oneens bent steek je je hand op.

Leg uit waarom jij het eens of oneens bent met de stelling. 

Slide 12 - Tekstslide

Leesvaardigheid
  • vaardigheid=oefenen, oefenen, oefenen
  • doel van deze lessen=begrijpen hoe een tekst in elkaar zit en belangrijke informatie uit een tekst kunnen halen

Slide 13 - Tekstslide

Tekst orienterend lezen
Voordat je een tekst helemaal gaat lezen, ga je de tekst eerst oriënterend lezen. Dat betekent dat je de volgende dingen leest:
  • titel
  • tussenkopjes
  • bron (= waar de tekst uit komt, staat vaak onderaan de tekst, bv. een krant)
  • Je kijkt ook naar de afbeeldingen (plaatjes) als die er zijn

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden
  • In de tekst zijn de signaalwoorden onderstreept.
  • Een signaalwoord betekent: 'Let op!'
  • Een signaalwoord kan een voorbeeld noemen: bijvoorbeeld/zoals/bv.
  • Een signaalwoord kan een tegenstelling noemen: maar, toch
  • Een signaalwoord kan meerdere dingen noemen/opsommen: en, ook, daarnaast, allereerst, ten tweede

Slide 15 - Tekstslide

Vragen beantwoorden bij de tekst
  • Antwoordenblad inleveren 

Slide 16 - Tekstslide

Algemene vragen bij de tekst
  1.  Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst?
  2. Uit welke alinea ('s) bestaat de inleiding? Hoe weet je dat?
  3. Heeft deze tekst een slot? Leg je antwoord uit.
  4. Wat is het onderwerp van de tekst? Antwoord in 1-3 woorden

Slide 17 - Tekstslide

ONDERWERP van een tekst
Een tekst of een verhaal gaat ergens over. Bekijk/lees de titel/afbeeldingen(= plaatjes)/tussenkopjes en 
 stel de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst? Een onderwerp formuleer je in een woord of in  een paar woorden. 
In de inleiding (vaak eerste alinea'(s)) wordt het onderwerp verteld.

Slide 18 - Tekstslide

DEELONDERWERPEN
deelonderwerp=  een deel /een stukje van het onderwerp
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
bv. De tekst gaat over de dierentuin dan kan een deelonderwerp zijn: apen, olifanten, zeehonden. Als er een nieuw deelonderwerp is, begint een nieuwe alinea
Een deelonderwerp formuleer je net als het onderwerp in 1-3 woorden.

Slide 19 - Tekstslide

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

  • Een inleiding: je maakt kennis met het onderwerp
  • Het middenstuk (kern): meeste informatie over het onderwerp
  • Een slot: belangrijkste wordt herhaald of er wordt naar de toekomst gekeken.

Slide 20 - Tekstslide

De inleiding

  •  je weet het onderwerp van de tekst
  • er wordt meestal nog niet veel informatie gegeven
  • de inleiding bestaat vaak uit een alinea bij een korte tekst
  • bij een langere tekst uit 2 of 3 alinea's

Slide 21 - Tekstslide

het middenstuk/de kern
  • Bestaat vaak uit meerdere alinea's
  • Vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp (= deelonderwerp)
  • In het middenstuk staat de meeste informatie
  • Elke alinea in het middenstuk kan een tussenkopje (=titel boven de alinea) hebben

Slide 22 - Tekstslide

Het slot
  • Dit is de afronding/het einde van de tekst
  • In het slot staat soms de conclusie (dus..)
  • In het slot staat soms de hoofdgedachte= het belangrijkste wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp
  • In het slot staat soms een samenvatting van de hele tekst=de belangrijkste dingen uit de tekst

Slide 23 - Tekstslide

Tekst bekijken/lezen/vragen bij de tekst
  1.  Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst?
  2. Wat is de bron van deze tekst?
  3. Wat weet je nu je de bron weet?
  4. Uit welke alinea ('s) bestaat de inleiding?
  5. Uit welke alinea's bestaat het middenstuk?
  6. Heeft deze tekst een slot? Leg je antwoord uit.
  7. Wat is het onderwerp van de tekst? Antwoord in 1-3 woorden
  8.  Welke deelonderwerpen herken je in de tekst? Antwoord in 1-3 woorden

Slide 24 - Tekstslide

Tekstverbanden
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!) Je leert nu drie tekstverbanden:
1. Opsommend tekstverband
2. Concluderend tekstverband
3. Samenvattend tekstverband

Slide 25 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
Bij een opsommend tekstverband worden dingen opgesomd. Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
- allereerst, ten eerste (bij 1e alinea van het middenstuk)
- ten tweede, ook bovendien (bij volgende alinea van het middenstuk
- Als laatste, ten derde, tot slot (bij slotalinea van het middenstuk)
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Allereerst is het belangrijk dat....

Slide 26 - Tekstslide

Concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband wordt er een conclusie getrokken. Je begint vaak de slotalinea van je tekst met een signaalwoord voor een concluderend of een samenvattend verband.  Het gaat om de volgende signaalwoorden:
- concluderend 
- dus, kortom
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Concluderend moet er dus veel veranderd worden.....
Kortom gebruik je op de volgende manier: Kortom, er moet dus veel veranderd worden.
(je plaatst dus een komma achter kortom en daarna formuleer je een mooie zin)

Slide 27 - Tekstslide

Samenvattend tekstverband
Bij een  samenvattend tekstverband  worden er dingen samengevat. Je begint vaak de slotalinea van je tekst met een signaalwoord voor een concluderend of een samenvattend verband.  Het gaat om de volgende signaalwoorden:
samenvattend, samengevat 
Na het signaalwoord plaats je altijd de persoonsvorm.
Voorbeeld: Samenvattend moet er dus veel veranderd worden.....

Slide 28 - Tekstslide

verbeter de volgende zinnen
  1. Vandaag Dariia niet gaat naar school, want zij naar de dokter moet.
  2. Omdat er het 8e uur geen les is, alle leerlingen zijn vrij.
  3. Kan je mij volgen of jij snapt er niets van?
  4. Vandaag wordt het weer een warme dag, waardoor open moeten de ramen.
  5. Ibrahim heeft zijn huiswerk niet gemaakt, omdat hij had geen zin.
  6. Eigenlijk mag het niet, maar op het schoolplein veel leerlingen fietsen.
  7. Mijn naam is Ella en ik vind leuk zwemmen en wandelen met mijn hond.

Slide 29 - Tekstslide

voegwoorden (=verbindingswoorden)
  • en, of, maar, dus, want (twee hoofdzinnen)
  • Overige woorden: (Hoofdzin en bijzin)
  • toen
  • doordat 
  • omdat
  • hoewel
  • toch, maar, daarentegen (=tegenstelling)
  • zo
  • als enz. enz.

Slide 30 - Tekstslide

Filmpje over vapen en roken

https://youtu.be/C0GtKBnWH_8?feature=shared
https://youtu.be/l7xkHZPC7S8?feature=shared

Slide 31 - Tekstslide