Grammatica S2E woordsoorten

woordsoorten
Aan het einde van deze les(sen) kun je de volgende woordsoorten herkennen in een zin en benoemen:
zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, voltooid deelwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

woordsoorten
Aan het einde van deze les(sen) kun je de volgende woordsoorten herkennen in een zin en benoemen:
zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, voltooid deelwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Waaraan herken je een werkwoord?

Slide 2 - Open vraag

verdeling van werkwoorden


werkwoord: 
hulpwerkwoord
1
heel werkwoord
2
voltooid deelwoord
3

Slide 3 - Tekstslide



Wat is de officiële naam voor het hele werkwoord?
A
definitief
B
infinitief
C
aperitief

Slide 4 - Quizvraag

werkwoorden
Lees de zin zorgvuldig en beantwoord dan de vraag. 

Slide 5 - Tekstslide

Morgen ga ik zwemmen.

Het zelfstandig werkwoord =
A
ga
B
zwemmen

Slide 6 - Quizvraag

Gisteren heb ik heerlijk op het terras gezeten.

Het hulpwerkwoord =
A
heb
B
gezeten

Slide 7 - Quizvraag

Een man werd pas geleden geweigerd in Legoland.

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 8 - Quizvraag

Hij mocht niet naar binnen.

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 9 - Quizvraag

In de vergadering discussiëren de bewoners over de aanleg van het nieuwe fietspad.

discussiëren is in deze zin een....


A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Een inbreker heeft vorige week de bewoners van een huis wakker gesnurkt.

gesnurkt is in deze zin een....


A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

De vrouw schrok volgens de politie wakker van het geluid dat uit de logeerkamer kwam.

schrok (wakker) is in deze zin een....


A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quizvraag

Daar lag een wildvreemde man te slapen.

lag is in deze zin een....


A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Daar lag een wildvreemde man te slapen.

(te) slapen is in deze zin een....


A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Daar lag een wildvreemde man te slapen.

(te) slapen is in deze zin een....


A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin waarin een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord staan.

Slide 16 - Open vraag

Bedenk zelf een zin waarin een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord staan.

Slide 17 - Open vraag

lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
Lees de volgende tekst en tel alle lidwoorden en zelfstandige naamwoorden.

Slide 18 - Tekstslide

tel de lidwoorden
Een inbreker heeft vorige week de bewoners van een huis wakker gesnurkt. De vrouw schrok volgens de politie wakker van het geluid dat uit de logeerkamer kwam. Daar lag een wildvreemde man te slapen. De vrouw belde de politie. Toen de agenten arriveerden, lag de boef nog steeds te snurken. Waarschijnlijk is hij binnengekomen via het raam van de badkamer. 

Slide 19 - Tekstslide

tel nu de zelfstandige naamwoorden 
Een inbreker heeft vorige week de bewoners van een huis wakker gesnurkt. De vrouw schrok volgens de politie wakker van het geluid dat uit de logeerkamer kwam. Daar lag een wildvreemde man te slapen. De vrouw belde de politie. Toen de agenten arriveerden, lag de boef nog steeds te snurken. Waarschijnlijk is hij binnengekomen via het raam van de badkamer. 

Slide 20 - Tekstslide

Waaraan herken je een zelfstandig naamwoord?

Slide 21 - Open vraag

spel met zelfstandige naamwoorden
benodigdheden: pen en papier.


naam
dier
sport
land
plant / bloem
fruit / groente

Slide 22 - Tekstslide

het bijvoeglijk naamwoord
Aan het einde van deze les:

- herken je het bijvoeglijk naamwoord 
- weet je ook wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is.
- weet je hoe je een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord moet spellen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Bedenk een bijvoeglijk naamwoord bij:

auto

Slide 25 - Woordweb

Bedenk een bijvoeglijk naamwoord bij:

appel

Slide 26 - Woordweb

Bedenk een bijvoeglijk naamwoord bij:

kast

Slide 27 - Woordweb

voorzetsels
2 plaatjes om zoveel mogelijk voorzetsels te bedenken.... 

Slide 28 - Tekstslide

voorzetsels

Slide 29 - Woordweb

Tussen die twee kasten staat een plant in een pot.

De voorzetsels in deze zin zijn:

Slide 30 - Open vraag

Wat ligt daar nou achter het gordijn?

De voorzetsels in deze zin zijn:

Slide 31 - Open vraag

Wat ligt daar nou achter het gordijn?

De voorzetsels in deze zin zijn:

Slide 32 - Open vraag

We hoeven niet naar school vanwege de vakantie.

De voorzetsels in deze zin zijn:

Slide 33 - Open vraag

Tijdens en na het proefwerk mag je niet praten.

De voorzetsels in deze zin zijn:

Slide 34 - Open vraag

De schoenen van Joyce lagen in, voor, op en naast de kast.
De voorzetsels in deze zin zijn:

Slide 35 - Open vraag

persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Wij lopen naar de gymzaal.

persoonlijk voornaamwoord:

Slide 39 - Open vraag

Waarom lopen jullie niet door?

persoonlijk voornaamwoord:

Slide 40 - Open vraag

Zij willen dat niet doen.

persoonlijk voornaamwoord:

Slide 41 - Open vraag

Overmorgen vier ik mijn verjaardag.

persoonlijk voornaamwoord:

Slide 42 - Open vraag

Maak een goede zin met het persoonlijk voornaamwoord:
jij

Slide 43 - Open vraag

Maak een goede zin met het persoonlijk voornaamwoord:
zij

Slide 44 - Open vraag

Iedere dag verzorgt zij haar paard

het bezittelijk voornaamwoord is:

Slide 45 - Open vraag

Geven jullie onze kinderen snoep te eten?

het bezittelijk voornaamwoord is:

Slide 46 - Open vraag

Mijn etui is groen, de jouwe is oranje.

de bezittelijke voornaamwoorden:

Slide 47 - Open vraag


A

Slide 48 - Quizvraag