Herhaling: Grammatica zinsdelen t/m bwb

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  • De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal 1 zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  • De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal 1 zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 3 - Quizvraag

Zinsdelen
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De persoonsvorm is 1 zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt 1 zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden in de zin vormen samen 1 zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen 1 zinsdeel. 

Slide 4 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.

Slide 5 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen:
De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.

Slide 6 - Open vraag

Wwg (alle werkwoorden)
Bij wwg noem je alle werkwoorden die in de zin staan. 

Slide 7 - Tekstslide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 8 - Sleepvraag

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + pv? 

De persoonsvorm heb je al in een eerdere stap gevonden, dus dit vul je in in de vraag. 

Slide 9 - Tekstslide

lijdend voorwerp of naamwoordelijk deel?

Bij grammatica zinsdelen moet je aangeven of er een lv of een nd in de zin staat. Dit doe je als volgt:
  • Als je een zww in de zin hebt staan, dan heb je ook een lijdend voorwerp. 
  • Als je een kww in de zin hebt staan, dan heb je ook een naamwoordelijk deel. 

Slide 10 - Tekstslide

Dus:
zww --> Je geeft aan dat je een wwg en een lv hebt.

kww --> Je geeft aan dat je een wwd en een nd hebt. 

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel

Lijdend voorwerp --> wie/wat + pv + o + overige werkwoorden?

Naamwoordelijk deel --> wat + pv + o + overige werkwoorden?

Slide 12 - Tekstslide

Haal het onderwerp en het lv/nd uit de zin. Geef ook aan of er een lv of nd is:
Voor meer rendement moeten zonnepanelen groter worden.

Slide 13 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde heb je alleen bij een kww.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit het wwd en het nd.

Dus: nwg = wwd+nd

Heb je een zww dan heb je dus geen nwg.

Slide 14 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet.  Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.
Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Benoem, indien dit in de zin staat, het mv en de bwb:

Voor meer rendement moeten zonnepanelen groter worden.

Slide 17 - Open vraag

Oefenen
Ga naar it's learning
Ga naar het vak Nederlands, klik op planner en kijk vervolgens onder 'bronnen en activiteiten'. Klik op 'Grammatica zinsdelen t/m bwb'. Maak de opdrachten. 

Slide 18 - Tekstslide

Vandaag
  • Heb je de kennis over grammatica zinsdelen herhaald en ken je:
    persoonsvorm, zinsdelen, alle werkwoorden, soort werkwoorden, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, werkwoordelijk deel, lijdend voorwerp, naamwoordelijk deel, naamwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Tekstslide

Wat vind jij nog lastig?

Slide 20 - Woordweb

Heb je in de zin een kww of een zww?
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.
A
kww
B
zww

Slide 21 - Quizvraag

Heb je in de zin een kww of een zww?
Op de markt waren de jongens nephorloges aan het verkopen
A
kww
B
zww

Slide 22 - Quizvraag

Heb je in de zin een kww of een zww?Ik ben van de zomer in Amerika geweest
A
kww
B
zww

Slide 23 - Quizvraag

wwg of wwd?
Bij grammatica zinsdelen moet je aangeven of je een werkwoordelijk gezegde of een werkwoordelijk deel in de zin hebt. Dit bepaal je als volgt:
  • Als je een zww in de zin hebt, heb je een werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Als je een koppelwerkwoord in de zin hebt, heb je een werkwoordelijk deel. 

Slide 24 - Tekstslide

wwg of wwd?
Zowel achter een wwg als achter een wwd vul je vervulgens in wat alle werkwoorden uit ze zin zijn. 

Slide 25 - Tekstslide

wwg of wwd?
Voor meer rendement moeten zonnepanelen groter worden.

Slide 26 - Open vraag