les formuleren trappen van vergelijking

les formuleren trappen van vergelijking
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

les formuleren trappen van vergelijking

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
  • trappen van vergelijking
  • werken aan de weektaak
  • oefenen

Lesdoel: de trappen van vergelijking gebruiken in combinatie met als en dan en het juiste persoonlijke voornaamwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.
Er zijn drie trappen:
- de stellende trap
- de vergrotende trap
- de overtreffende trap




Slide 4 - Tekstslide

De stellende trap geeft aan dat zaken gelijk of gelijkwaardig zijn. Dit herken je aan woorden als: (net) zo of even.

Hij is net zo vrolijk als ik.
Hij is even vrolijk als ik.
Bij de stellende trap gebruik je als.






Slide 5 - Tekstslide

De vergrotende trap geeft aan dat zaken niet gelijk of gelijkwaardig zijn. Vaak zet je -er achter het woord:

Hij is vrolijker dan ik.
Bij de vergrotende trap gebruik je dan.






Slide 6 - Tekstslide

Bij de overtreffende trap geef je aan dat de ene zaak alle andere overtreft. Je zet vaak -st(e) achter het woord:

Hij is de vrolijkste van de klas.







Slide 7 - Tekstslide


Sommige trappen van vergelijking worden afwijkend gevormd:

Slide 8 - Tekstslide

Een woord dat op st of sch eindigt, krijgt geen st bij de overtreffende trap maar meest ervoor:

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

als of dan?

Na de stellende trap: als -> hij is net zo groot als ik.
Na de vergrotende trap: dan -> hij is groter dan ik.





Slide 12 - Tekstslide

Wat gebruik je na de trappen van vergelijking ?

Na als / dan gebruik je:
ik of mij,         jij of jou,       hij of hem
zij of haar,     wij of ons,     zij of hen of hun

De juiste vorm bepaal je door de zin langer te maken: vul de zin aan met de persoonsvorm. 
Hij is net zo slaperig als zij (is), maar slaperig dan ik (ben).

Slide 13 - Tekstslide

Weektaak:

Maken formuleren paragraaf 6: opdracht 1 t/m 8

Slide 14 - Tekstslide

Met welke woordsoort maak je trappen van vergelijking?
A
werkwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
alle drie

Slide 15 - Quizvraag

De grote aardappelen garen niet even snel … de kleine.
A
als
B
dan

Slide 16 - Quizvraag

Ik kan (goed) .... opschieten met Ezra als / dan met Simon.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Jij bent nog steeds ouder ...
A
als ik
B
als mij
C
dan ik
D
dan mij

Slide 19 - Quizvraag

Het lijkt wel alsof mensen steeds (weinig) .... voor elkaar over hebben dan / als vroeger.

Slide 20 - Open vraag

Ik hou het (veel) .... van chocola!

Slide 21 - Open vraag

Tim heeft (graag) ... een kleine, goedkopere mobiel als / dan een zo'n grote dure.

Slide 22 - Open vraag

Ik kan beter gamen als / dan
hij / hem.

Slide 23 - Open vraag

Van alle juryleden was zij toch wel de (kritisch) ....

Slide 24 - Open vraag

Ik vind paardrijden leuk, maar ik ben er niet zo ontzettend dol op als / dan jij / jou.

Slide 25 - Open vraag

Weektaak:

Maken formuleren paragraaf 6: opdracht 1 t/m 8

Slide 26 - Tekstslide

Lesdoel: de trappen van vergelijking gebruiken in combinatie met als en dan en het juiste persoonlijke voornaamwoord.

Slide 27 - Tekstslide