Marketing les 12

Een verkoopprijs bestaat uit de kosten die je maakt en de winst die je wil/kan maken. De kosten die je maakt zijn directe en indirecte kosten. Wat zijn directe kosten?
A
huur, inkoopkosten, verpakkingssmateriaal, en investeringen
B
inkoopkosten, grondstoffen, ingrediënten, verpakkingsmateriaal verzendkosten product
C
huur, loon manager bedrijfskleding Investeringen
D
btw laag of hoog tarief, inkoopkosten, verpakkingsmateriaal en het loon van de manager.
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Een verkoopprijs bestaat uit de kosten die je maakt en de winst die je wil/kan maken. De kosten die je maakt zijn directe en indirecte kosten. Wat zijn directe kosten?
A
huur, inkoopkosten, verpakkingssmateriaal, en investeringen
B
inkoopkosten, grondstoffen, ingrediënten, verpakkingsmateriaal verzendkosten product
C
huur, loon manager bedrijfskleding Investeringen
D
btw laag of hoog tarief, inkoopkosten, verpakkingsmateriaal en het loon van de manager.

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verkoopprijs bestaat uit de kosten die je maakt en de winst die je wil/kan maken. De kosten die je maakt zijn directe en indirecte kosten. Wat zijn indirecte kosten?
A
inkoopkosten, grondstoffen, ingrediënten, verpakkingsmateriaal verzendkosten product
B
loon manager, bedrijfskleding inkoopkosten en investeringen
C
inkoopkosten, grondstoffen, ingrediënten, huur en loon manager
D
huur, loon manager, bedrijfskleding en Investeringen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daarnaast zijn kosten ook onder te verdelen in constante en variabele kosten. Wat zijn voorbeelden van variabele kosten?
A
Verpakking BTW Huur
B
Loonkosten Energiekosten Huur
C
Verpakking Transport inkoop van grondstoffen
D
Energiekosten Transport Inkoop van grondstoffen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daarnaast zijn kosten ook onder te verdelen in constante en variabele kosten. Wat zijn voorbeelden van constante kosten?
A
Huur Energiekosten Loonkosten
B
Verpakking Transport Inkoop van grondstoffen
C
Verpakking Energiekosten Huur
D
De BTW laag of hoog tarief (9 of 21%)

Slide 4 - Quizvraag

Constante kosten (vaste kosten) =kosten die een bedrijf sowieso maakt, of er nou producten worden verkocht of niet… 
Wat is de juiste formule? (klassikaal)

Slide 5 - Tekstslide

Antwoord A
Samsung produceert een slimme wasmachine die je met de App op aftand kunt bedienen. In 2022 hebben ze 2000 van deze wasmachines geproduceerd. De normale productie is vastgesteld op 1500 stuks. In 2022 waren de totale vaste kosten voor Samung op dit onderdeel 400.000 euro. De totale variabele kosten bedroegen dat jaar 225.000 euro. Wat is de standaardkostprijs van de slimme Samsung wasmachines?

A
400.000/1500 = 267 euro 225.000/2000 = 113 euro 267 + 113 = 380 euro
B
400.000/1500 = 267 euro 225.000/2000 = 113 euro 267 - 113 = 154 euro
C
400.000/1500 = 267 euro 225.000/2000 = 113 euro 267 x 113 / 100 = 302 euro
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nike heeft heeft de AIR JORDAN limited edtion in zijn collectie. Deze kosten in de winkel 269 euro. In 2022 hebben ze toch meer geproduceerd (10.000 stuks). De normale productie is vastgesteld op 5000 stuks. In 2022 waren de totale vaste kosten voor Nike voor deze schoenen 220.000 euro. De totale variabele kosten bedroegen dat jaar 340.000 euro. Wat is de standaardkostprijs van een paar limited edition schoenen?
A
220.000/5000 = 44 euro 340.000/10.000 = 34 euro 44 - 34 = 10 euro
B
220.000/5000 = 44 euro 340.000/10.000 = 34 euro 44 x 34 / 100 = 15 euro
C
220.000/5000 = 44 euro 340.000/10.000 = 34 euro 44 + 34 = 78 euro
D
Geen van de antwoorden zijn juist.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vespa produceert electrische scooters voor de Benelux. De vaste kosten zijn €3.800.000,- per jaar en de variabele kosten € 400,- per scooter. De normale productie is 50.000 scooters per jaar. Een bedrijf uit België plaatst een incidentele order van 4.000 stuks en wil hier € 2.400.000,- voor betalen. De transportkosten bedragen € 7.500. Deze komen voor rekening van Vespa. Is het voor Vespa verstandig om deze order te accepteren?

A
JA, de extra kosten zijn (4.000 x € 400,-) = € 1.600.000 - € 7.500,- = € 1.607.000. De extra opbrengst is € 2.400.000,-. Dus de winst is € 793.000,-
B
JA, de extra kosten zijn 7.500 euro. De extra opbrengst is € 2.400.000,-. Dus de winst is 2.392.500,-
C
JA, de extra kosten zijn (50.000 x € 400,-) = € 20.000.000 + € 7.500,- = € 20.007.500 De extra opbrengst is € 2.400.000,-. Dus de winst is € 17.607.500,-
D
Geen enkel antwoorden is juist.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je de prijs van een product aanpast, dan kan dat invloed hebben de vraag naar het product. Dit hangt af van de prijsgevoeligheid van de consument en de soort producten. Die wijziging in de vraag noem je: prijselasticiteit

Welke stelling is waar?


A
Bij noodzakelijke goederen, zal de vraag sterk wijzigen Bij minder noodzakelijke goederen dan, zal de vraag niet sterk wijzigen.
B
Bij zowel noodzakelijke goederen, als bij minder noodzakelijke goederen dan, zal de vraag sterk wijzigen.
C
Bij noodzakelijke goederen, zal de vraag niet sterk wijzigen Bij minder noodzakelijke goederen dan, zal de vraag wel sterk wijzigen.
D
Geen van de antwooden is juist.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de juiste formule voor het berekenen van prijselasticiteit?
A
Verandering in de prijs (%) = Verandering in de vraag (%) / prijselasticiteit coëfficiënt x1 00%
B
Verandering in de prijs (%) = Verandering in de vraag (%) / prijselasticiteit coëfficiënt x btw (9 of 21%)
C
Verandering in de prijs (%) = Verandering in de vraag (%) / inkoopprijs product x1 00%
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mediamarkt heeft teveel showmodellen op voorraad. De bedrijfsleider wil graag van zijn oude voorraad af en besluit de prijs te verlagen. In de afgelopen jaren verkocht hij 8000 showmodellenper jaar. Door de prijsactie moet de jaarafzet toenemen tot 10.000 stuks. De huidige prijs gemiddelde prijs is € 40,00. Hij weet dat de prijselasticiteit -2 bedraagt. Wat moet de nieuwe prijs worden om zijn doel te halen?

A
40% (meer afzet) / - 2 De nieuwe prijs moet worden € 40,00 – (40% van €40,00 ) = € 40,000 – 16,00= € 24,00
B
20% (meer afzet) / - 2 De nieuwe prijs moet worden € 40,00 – (10%% van €40,00 ) = € 40,00 – 4 = € 16,00
C
25% (meer afzet) / - 2 De nieuwe prijs moet worden € 40,00 – (12,5% van €40,00 ) = € 40,000 – 5,00= € 35,00
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een boer heeft dankzij het goede weer een goede oogst. Omdat er minder boeren zijn in Nederland kan hij een hogere winstopslag rekenen. Zijn kostprijs is 1,15 euro per kilo aardappelen. Normaal hanteert hij een marge van 22%, maar hij kan nu wel 31% vragen. Wat wordt zijn nieuwe bruto verkoopprijs?
A
31% van 1,15 euro = 0,36 1,15 + 0,36 = 1,51 euro
B
22% van 1,15 euro = 0,25 1,15 + 0,25= 1,40 euro
C
Beide antwoorden zijn onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de praktijk wordt er in winkels vaak met de concurrentie gerichte of vraaggerichte prijstelling methode gewerkt om de winstmarge te bepalen. Een winkelier besluit een fiets van 699 euro verkoop tegen de laagste online prijs van 599 euro te verkopen omdat de klant dit graag wilt. Hij koopt de fiets voor 365 euro in. Wat is zijn bruto winstmarge (in euro)?
A
699 - 365 euro = 334 euro bruto
B
365 euro + 100 = 465 euro
C
599 - 364 euro = 235 euro bruto
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De brutowinst is omzet - inkoopwaarde. Fietswinkel.nl heeft 62 miljoen omzet en heeft gemiddeld 50.000 fietsen op voorraad met een inkoopprijs van 232 euro per fiets. Ze hebben afgerond voor 8 miljoen aan o.a. personeel en huisvestigingskosten. Hoeveel bedraagt hun nettowinst?

A
Omzet is 62 miljoen. Inkoopwaarde 50.000x232 euro = 11.600.000 62 miljoen - 11.6000.000 = 50.400.000 euro - 8 miljoen kosten = 42.400.000
B
Omzet is 62 miljoen. Inkoopwaarde 8 miljoen. 62 miljoen - 8 miljoen = 54 miljoen
C
Omzet is 62 miljoen. Inkoopwaarde 50.000x232 euro = 11.600.000 62 miljoen + 8 miljoen kosten = 70 miljoen
D
Omzet is 62 miljoen. Inkoopwaarde 50.000x232 euro = 11.600.000 62 miljoen + 8 miljoen kosten - 11.600.000 = 58.400.000

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zit maar 4 belangrijke spelers die enkel een internet abbonement voor thuis aanbieden (zonder TV). Er gaat 130 miljoen euro om in dit marktsegment. Ziggo heeft 82 miljoen omzet , Vodafone 24 miljoen , T-mobile 18 mijoen en Online.nl 6 miljoen. Wat is het marktaandeel in percentage (%( van deze bedrijven? (afgrond op 1 decimaal). Laat je rekenwijze ook zien in het antwoord.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als we het over het marktaandeel hebben, dan spreken we ook weleens over de C4 index. Wat betekent dit?
A
Je wilt maar 4 concurrenten hebben.
B
Je kunt kiezen uit 4 verschillende prijsstrategieën.
C
Dit is het gezamelijk marktaandeel van de 4 grootste aanbieders.
D
Dit is alleen van toepassing als er een lage concentratiegraad is.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de BCG Matrix worden met de benaming van o.a. dieren aangegeven hoeveel marktpotentieel en marktaandeel je hebt met een product. Levi's verkoopt al jarenlang succesvol dezelfde spijkerbroek (type 501) en heeft alleen nog weinig marktpotentieel. Ze hebben ook een zeer marktaandeel in dit segment. Welk
A
STAR
B
CASH COW
C
QUESTION MARK
D
DOG

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies