Oefentoets Spelling H1 t/m 5

Oefentoets spelling

H1 tot en met H5


1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets spelling

H1 tot en met H5


Slide 1 - Tekstslide

Als starttoets

Van alles wat


Doel: weten waar je staat en wat je nog te doen hebt om de spelling te beheersen op het niveau van klas 3. 

Slide 2 - Tekstslide

Trema, apostrof, accenttekens en cedille

Slide 3 - Tekstslide

Samenstellingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar
A
goed
B
fout

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 5 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 6 - Quizvraag

Welke variant is goed geschreven?
A
ontplooiing
B
ontplooïng

Slide 7 - Quizvraag

Welke variant is goed geschreven?
A
baby'tje
B
babytje
C
babietje

Slide 8 - Quizvraag

wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 9 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
dvdcollectie
B
dvd-collectie

Slide 10 - Quizvraag

In welk antwoord staat een woord. met een 'accent aigu'?
A
carrière
B
crêpe
C
soirée

Slide 11 - Quizvraag

Weglatingsstreepje

Slide 12 - Tekstslide

Wat is juist?

A
wielerwedstrijden en -wedstrijden
B
wielerwedstrijden en hardloop-
C
wieler- en hardloopwedstrijden
D
-wedstrijden en hardloopwedstrijden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?

A
wiel- en neuslengte
B
-lengte en neuslengte
C
wiellengte en neus-
D
wiellengte en -lengte

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist?
A
-tas en sportkleding
B
sporttas en -kleding
C
sport- en sportkleding
D
sporttas en sport-

Slide 15 - Quizvraag

Met of zonder -n?

Slide 16 - Tekstslide

Beide(n) zijn getrouwd en hebben kinderen.
A
beide
B
beiden

Slide 17 - Quizvraag

De chocoladeletters waren beide(n) gebroken.
A
beiden
B
beide

Slide 18 - Quizvraag

Sommige(n) moesten nog een treinkaartje kopen.

Slide 19 - Open vraag

Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben ze beide(n) schuld.

Slide 20 - Open vraag

Schrijfwijze van getallen

Slide 21 - Tekstslide



De minister wilde ......... miljoen bezuinigen.
A
6-tig
B
zestig
C
60

Slide 22 - Quizvraag


De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijftien mei negentieneenenzestig
B
15-5-1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961

Slide 23 - Quizvraag

Hoewel ik om 14:00 uur een afspraak had, moest ik .............. wachten op de orthodontist.
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur

Slide 24 - Quizvraag

afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting, symbool

Slide 25 - Tekstslide

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 26 - Quizvraag

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 27 - Quizvraag

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 28 - Quizvraag

Leestekens

Slide 29 - Tekstslide

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

mieke heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 30 - Open vraag

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 31 - Open vraag

Schrijf over. Plaats hoofdletters en leestekens waar dat moet.

de docent roept enthousiast wat fijn dat jullie er allemaal weer zijn

Slide 32 - Open vraag

Schrijf over. Plaats hoofdletters en leestekens waar nodig.
als je drie keer scoort mag je kiezen een ijsje of een patatje uit de kantine

Slide 33 - Open vraag

Tussenletters in samenstellingen

Slide 34 - Tekstslide

Wat is goed?
A
andertalig
B
anderstalig

Slide 35 - Quizvraag

Wat is goed?
A
ellenboog
B
elleboog

Slide 36 - Quizvraag

Wat is goed?
A
schapewol
B
schapenwol

Slide 37 - Quizvraag

Wat is goed?
A
rijstepap
B
rijstenpap

Slide 38 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 39 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
Volgens onderzoekers is (bevestigen) dat muziekonderwijs kinderen slimmer maakt.

Slide 40 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
Toen de test na een half jaar werd (herhalen) bleek de groep met muziekles veel hoger (scoren) te hebben.

Slide 41 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
De Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (controleren) of de informatie op het etiket wel klopt.

Slide 42 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
Tijdens de vorige bijeenkomst (praten) de bezoekers door de spreker heen.

Slide 43 - Open vraag

Engelse werkwoorden

Slide 44 - Tekstslide

Wat is goed?
Mijn vader (deleten) gisteren het (downloaden) programma.
A
delete,gedownloade
B
deletete, gedownloadde
C
delete, gegedownloadde
D
deletete, gedwonloade

Slide 45 - Quizvraag

Wat is goed?

Halverwege werd nog de snelste tijd timen (v.d.), maar hij finishen (v.t.)
als laatste.
A
getimd, finishte
B
getimt, finisde
C
getimed, finishte
D
getimet, finishde

Slide 46 - Quizvraag

Wat is goed?
Hij showen (t.t.)
graag dat hij heel goed breakdancen (t.t.)
A
showt, breakdancet
B
showt, breakdanct
C
showd, breakdanced
D
showed, breakdanced

Slide 47 - Quizvraag

Wat is goed?
Voordat hij rugbyen (v.t.), heeft hij jaren volleyballen (v.d.).
A
rugbyede, gevolleyballd
B
rugbyde, gevolleybald
C
rugbyde, gevolleyballed
D
rugbyde, gevolleyballd

Slide 48 - Quizvraag