7.1 De Verlichting (les 3)

7.1 De Verlichting
Je leert vandaag:
- hoe rationeel en optimistisch de ideeën van verlichte denkers waren en hoe deze werden toegepast.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

7.1 De Verlichting
Je leert vandaag:
- hoe rationeel en optimistisch de ideeën van verlichte denkers waren en hoe deze werden toegepast.

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling: Wat betekent empirisme?
En kom je dit woord voor het eerst tegen bij de wetenschappelijke revolutie óf de tijd van de verlichting?

Slide 2 - Open vraag

Herhaling: Wat betekent rationalisme?
En kom je dit woord voor het eerst tegen bij de wetenschappelijke revolutie óf de tijd van de verlichting?

Slide 3 - Open vraag

Ik ben gelovig!
0 is helemaal niet gelovig
100 is heel erg gelovig
-2100

Slide 4 - Poll

Godsdienst
  • Voltaire was deïst; hij nam aan dat God de wereld had gemaakt, maar zich er niet meer mee bemoeide. 
  • Sommige verlichte denkers waren atheïst; ze geloofden niet in een god. 

Slide 5 - Tekstslide

In hoeverre waren de mensen in de tijd van de Verlichting gelovig?
0 is helemaal niet gelovig
100 is heel erg gelovig
-1100

Slide 6 - Poll

Sociale verhoudingen
  • Adel en geestelijkheid hadden allerlei voorrechten in de 18e eeuw.
  • De samenleving was ingedeeld volgens een standenmaatschappij

Slide 7 - Tekstslide








Voltaire vond de verdeling goed. Alleen een bovenlaag kon volgens hem zelf nadenken. De anderen konden zich beter laten leiden door het gezag van hun adellijke heer of de kerk. 







Jean Jacques Rousseau gaf aan dat alle mensen van nature gelijk zijn. Bestaande ongelijkheden waren in strijd met de rede. 
Alle mensen waren geboren met verstand en moesten dus gelijke rechten hebben. Verschillen die niet gebaseerd waren op prestaties, moesten verdwijnen. 

Slide 8 - Tekstslide

Politiek
  • Verlichte denkers ontwikkelden ook nieuwe politieke ideeën.
  • Met rationalisme en optimisme wilden ze de politieke situatie verbeteren.

Slide 9 - Tekstslide







De Engelsman John Locke stelde dat koningen en regeringen hun macht niet krijgen van God, maar van de burgers. Bestuurders moesten de mensenrechten beschermen. De overheid moest volgens Locke niet boven de wet staan.
Hij was voor een rechtsstaat waarin rechten en plichten van burgers én overheid zijn vastgelegd in wetten.







Ook Rousseau meende dat het hoogste gezag in de staat, de soevereiniteit, afkomstig was van het volk. Regering, parlement en rechters moeten het gezag uitoefenen in naam van het volk. Deze volkssoevereiniteit noemde hij ‘de algemene wil’. Die was belangrijker dan de belangen van de individuen.

Slide 10 - Tekstslide

De Franse verlicht denkende edelman Montesquieu vroeg zich af hoe onderdrukking moest worden voorkomen. 

Hij bedacht de driemachtenleer (trias politica). 1. Het het parlement moet wetten vaststellen (wetgeven). 
2. De regering moet wetten uitvoeren. 
3.  Onafhankelijke rechters moeten  de naleving van wetten controleren. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke verlichte denker bedacht de 'driemachtenleer'?
A
Montesquieu
B
John Locke
C
Rousseau
D
Voltaire

Slide 12 - Quizvraag

Welke verlichte denker vond dat bestuurders mensenrechten of natuurrechten moesten beschermen?
A
Montesquieu
B
John Locke
C
Rousseau
D
Voltaire

Slide 13 - Quizvraag

Welke verlichte denker vond dat iedereen gelijk moest zijn? En dat de algemene wil moest worden vertegenwoordigd?
A
Montesquieu
B
John Locke
C
Rousseau
D
Voltaire

Slide 14 - Quizvraag

Welke verlichte denker vond dat alleen de bovenlaag zelf (goed) kon nadenken?
A
Montesquieu
B
John Locke
C
Rousseau
D
Voltaire

Slide 15 - Quizvraag

Welke verlichte denker, die in deze presentatie aan bod is gekomen, was een deïst?
A
Montesquieu
B
John Locke
C
Rousseau
D
Voltaire

Slide 16 - Quizvraag

Huiswerk
Lees paragraaf 7.1 De Verlichting. 
Maak opdrachten 4 en 5. 
Volgende keer kijken we naar de verlichte ideeën op basis van de 'economie'. 

Slide 17 - Tekstslide