Gebed
Genadig God, die in mijn boezem leest!
Ik vliet tot U, en wil, maar kan niet smeken.
Aanschouw mijn nood, mijn neergezonken geest,
En zie mijn oog van stille tranen leken!
Ik smeek om niets, hoe kwijnend, hoe bedroefd.
Gij ziet mij een prooi van bedwelmde zinnen:
Gij weet alleen hetgeen uw kind behoeft,
En mint het meer dan ’t ooit zichzelf kan minnen.
Geef, Vader, geef aan uw onwetend kroost
Hetgeen het zelf niet durft, niet weet te vragen!
Ik buig mij neer; ik smeek noch kruis, noch troost;
Gij, doe naar uw ontfermend welbehagen!
Ja, wond of heel; verhef, of druk mij neer:
‘k Aanbid uw wil, hoe duister in mijn ogen:
Ik offer me op, en zwijg, en wens niet meer:
‘k Berust in U, ziedaar mijn enigst pogen!
Ik zie U met kinderlijk ontzag:
Met christen-hoop, noch lauw noch ongeduldig.
Ach, leer Gij mij, hetgeen ik bidden mag!
Bid zelf in mij: zo is mijn beê onschuldig.