N - modale werkwoorden verleden tijd

Modale werkwoorden verleden tijd
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Planning : 

1. Modalverben im Präteritum (vt)

2. Modalverben im Perfekt 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les kun je...
-

- De regel ESTTENTEN toepassen

- De 7 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)

Slide 3 - Tekstslide

dürfen
können
mögen 
müssen
sollen
wissen
wollen 
mogen
kunnen
lusten,
graag willen
moeten
moetenzullen
weten
willen

Slide 4 - Sleepvraag

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 5 - Tekstslide

Je weet wat het verschil is 
müssen en sollen

  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, bevel)

Slide 6 - Tekstslide

Je weet dat 

  • mögen  niets met mogen (NL) te maken heeft,  maar betekent  lusten, lekker vinden, houden van

Slide 7 - Tekstslide

........... du gut singen? (können, vt)
A
kannst
B
konnst
C
konntest
D
könntet

Slide 8 - Quizvraag

Er ....... mich gestern besuchen
(wollen, vt).
A
willte
B
wollte
C
wollt
D
will

Slide 9 - Quizvraag

Wir ......... es sehr lange (wissen, vt).
A
wussten
B
wisten
C
wusstet
D
weissen

Slide 10 - Quizvraag

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken  op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden

Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 11 - Tekstslide

Konntest du gut singen?     (können)

Er wollte mich gestern besuchen. (wollen)

Wir wussten  es sehr lange.   (wissen)

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam (ww zonder -en).
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.


LET OP: In de verleden tijd van modale werkwoorden krijg je NOOIT een Umlaut!!!





Slide 13 - Tekstslide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest durfte
durften
durftet
durften
können
konnte
konntest
konnte
konnten konntet konnten
müssen
musste musstest
musste
mussten musstet mussten
sollen/wollensollte
solltest 
sollte 
sollten solltet sollten

Slide 14 - Tekstslide

Let op!
mögen en wissen hebben in verleden tijd andere vormen!
mögen - mochte
wissen - wusste

Slide 15 - Tekstslide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
wissen
wusste 
wusstest 
wusste
wussten
wusstet
wussten




mögen
mochte
mochtest
mochte
mochten mochtet mochten

Slide 16 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord (das Partizip)
ge + stam + t (zonder Umlaut,) 
                     ich habe:
können – gekonnt
wollen – gewollt
sollen – gesollt
dürfen - gedurft
müssen – gemusst
Onregelmatig:  
wissen – gewusst
mögen – gemocht

Slide 17 - Tekstslide

Warum .............. du gestern nicht mitkommen? (wollen, vt)
timer
0:20
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 18 - Quizvraag

Warum wolltest du gestern nicht mitkommen? (wollen)

Slide 19 - Tekstslide

Er .............. nicht in die Disko gehen. (dürfen, vt)
timer
0:20
A
durfte
B
dürfe
C
durften
D
dürfte

Slide 20 - Quizvraag

Er durfte nicht in die Disko gehen.

Slide 21 - Tekstslide

Warum .............. du dich so beeilen? (müssen, vt)
timer
0:20
A
müsst
B
musstest
C
müsstest
D
musste

Slide 22 - Quizvraag

Warum musstest du dich so beeilen? 

Slide 23 - Tekstslide

Was .............. der Reiseleiter nicht? (wissen)
timer
0:20
A
wüsste
B
wusstest
C
wüsstet
D
wusste

Slide 24 - Quizvraag

Was wusste der Reiseleiter nicht? 

Slide 25 - Tekstslide

Check: zijn de leerdoelen behaald?
Kan je nu...
- Vertellen wat de vertaling van de 7 modale werkwoorden is?

- De regel ESTTENTEN toepassen?

- De 7 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)?

Slide 26 - Tekstslide