N - modale werkwoorden verleden tijd

Modale werkwoorden verleden tijd
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Planning : 

1. Modalverben im Präteritum (vt)

2. Modalverben im Perfekt 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les kun je...
- Vertellen wat de vertaling van de 7 modale werkwoorden is

- De regel ESTTENTEN toepassen

- De 7 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)

Slide 3 - Tekstslide

dürfen
können
mögen 
müssen
sollen
wissen
wollen 
mogen
kunnen
lusten,
graag willen
moeten
moetenzullen
weten
willen

Slide 4 - Sleepvraag

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 5 - Tekstslide

Je weet wat het verschil is 
müssen en sollen

  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, bevel)

Slide 6 - Tekstslide

Je weet dat 

  • mögen  niets met mogen (NL) te maken heeft,  maar betekent  lusten, lekker vinden, houden van

Slide 7 - Tekstslide

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden

Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam (ww zonder -en).
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen

LET OP: In de verleden tijd van modale werkwoorden krijg je NOOIT een Umlaut!!!





Slide 9 - Tekstslide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest durfte
durften
durftet
durften
können
konnte
konntest
konnte
konnten konntet konnten
müssen
musste musstest
musste
mussten musstet mussten
sollen/wollensollte
solltest 
sollte 
sollten solltet sollten

Slide 10 - Tekstslide

Let op!
mögen en wissen hebben in verleden tijd andere vormen!
mögen - mochte
wissen - wusste

Slide 11 - Tekstslide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
wissen
wusste 
wusstest 
wusste
wussten
wusstet
wussten




mögen
mochte
mochtest
mochte
mochten mochtet mochten

Slide 12 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord (das Partizip)
ge + stam + t (zonder Umlaut,) 
                     ich habe:
können – gekonnt
wollen – gewollt
sollen – gesollt
dürfen - gedurft
müssen – gemusst
Onregelmatig:  
wissen – gewusst
mögen – gemocht

Slide 13 - Tekstslide

Warum .............. du gestern nicht mitkommen (wollen)
timer
0:20
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 14 - Quizvraag

Er .............. nicht in die Disko gehen (dürfen)
timer
0:20
A
durfte
B
dürfe
C
durften
D
dürfte

Slide 15 - Quizvraag

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
timer
0:20
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 16 - Quizvraag