Irregular verbs 13 - 18 3KB

13 - 18
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

13 - 18

Slide 1 - Tekstslide

Irregular verbs 13 - 18

Slide 2 - Tekstslide

In de lijst met onregelmatige werkwoorden staan 3 vormen en de betekenis van de onregelmatige werkwoorden. 
Match de vorm met de tijd.
1e vorm (zonder to)
2e vorm
3e vorm
voltooid deelwoord
tegenwoordige tijd
verleden tijd

Slide 3 - Sleepvraag

Wat staat in de tegenwoordige tijd?
A
I choose
B
You dug
C
We came
D
He catches

Slide 4 - Quizvraag

Wat staat in de verleden tijd?
A
She cuts
B
We came
C
The gardener digs
D
He chose

Slide 5 - Quizvraag

Geef de tegenwoordige tijd (cost):
They ....... a lot of money.

Slide 6 - Open vraag

Geef de tegenwoordige tijd (choose):
That girl ...... the red skirt.

Slide 7 - Open vraag

Geef de verleden tijd (catch):
The police ...... all the thieves.

Slide 8 - Open vraag

Geef de verleden tijd (cost):
It ...... more than it did last year.

Slide 9 - Open vraag

Wat is een juiste vraag?
A
Dig I a hole?
B
Do I dig a hole?
C
Does I dig a hole?
D
Am I dig a hole?

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een juiste vraag?
A
Does she catch a ball?
B
Did she caught a ball?
C
Caught she a ball?
D
Does she catches a ball?

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een juiste vraag?
A
Did it cost a lot?
B
Does it costs a lot?
C
Do it cost a lot?
D
Do it costs a lot?

Slide 12 - Quizvraag

Maak vragend:
They come home at six every day .

Slide 13 - Open vraag

Maak vragend:
He cut his finger last night.

Slide 14 - Open vraag

Wat is een juiste ontkenning?
A
They doesn't come home at five o'clock.
B
They come not at home at five o'clock.
C
They didn't came home at five o'clock.
D
They don't come home at five o'clock.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een juiste ontkenning?
A
I didn't cut a cake.
B
I didn't cuts a cake
C
I cut not a cake.
D
I don't cut a cake.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een juiste ontkenning?
A
He don't choose a birthday present.
B
He doesn't choose a birthday present.
C
He doesn't chooses a birthday present.
D
He didn't chose a birthday present.

Slide 17 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Our dog digs a hole in the garden.

Slide 18 - Open vraag

Maak ontkennend:
The teachers came to school for a training.

Slide 19 - Open vraag

Maak ontkennend:
You are cutting the apple pie.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide