Examentraining H8

Leren voor de toets
  1. Begrippen (blz 309)
  2. Tekst + Bronnen 
  3. Binas  93 A1, A2, D2, E1, E2, F, G
  4. Examenvragen oefenen! 


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leren voor de toets
  1. Begrippen (blz 309)
  2. Tekst + Bronnen 
  3. Binas  93 A1, A2, D2, E1, E2, F, G
  4. Examenvragen oefenen! 


Slide 1 - Tekstslide

Organisch vs anorganisch
Een organische stof bevat teminste 1x C (koolstof), 1x H (waterstof) en 1x O (zuurstof)

glucose = C6H12O6
ureum = CH4N2O

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

1. Leg uit waardoor schelpdieren worden bedreigd als de schaal minder kalk bevat. (2p)

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

2. Waardoor leidt een verlaging van de pH ertoe dat de schelpdieren minder
kalk afzetten in hun schelp? (1p)

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 3

Slide 10 - Tekstslide

De schelpen waar de Nederlandse stranden mee bezaaid liggen, zijn veelal afkomstig van nonnetjes. Nonnetjes zijn weekdieren die in de Waddenzee voorkomen. Ze leven in de zeebodem, waar ze zich een aantal centimeters in het zand ingraven. Ze leven van algen. Met hun zuigbuisje, ook wel sifon genoemd, filteren ze kleine algen uit het water
(zie de afbeelding links), maar wanneer er weinig algen in het water zijn,
gebruikt het schelpdier de sifon om algen van de bodem te zuigen (zie de
afbeelding rechts). Dit laatste wordt grazen genoemd. Het dier bevindt
zich om te grazen minder diep in de bodem en vergroot daarmee de kans
om zelf opgegeten te worden. In de winter is de hoeveelheid algen vaak
beperkt.

Slide 11 - Tekstslide

In tegenstelling tot veel andere weekdieren zijn nonnetjes goed bestand
tegen vorst. Daarmee zijn ze een betrouwbare voedselbron voor de
vogels die nonnetjes kunnen opsporen; kanoetstrandlopers en rosse
grutto's zijn daar bijvoorbeeld meesters in. Ook scholeksters en tureluurs
speuren de zandplaten in de Waddenzee af naar nonnetjes. In dieper
water hebben eidereenden het op deze weekdieren voorzien. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

4a. - Hoe wordt het verschijnsel genoemd dat de opwarming van de aarde
veroorzaakt?

Slide 14 - Open vraag

4b. - Welke verandering in de samenstelling van de atmosfeer draagt bij
aan deze klimaatverandering?

Slide 15 - Open vraag

Met de gegeven informatie is te verklaren dat de opwarming van de aarde tot afname van de overlevingskansen van vooral de nonnetjeslarven leidt.

Welke uitspraak maakt deel uit van de verklaring?
A
De hoeveelheid algen neemt door de klimaatverandering eerder in het jaar toe
B
De hoeveelheid algen neemt door de klimaatverandering later in het jaar toe.
C
De nonnetjes planten zich door de klimaatverandering eerder in het jaar voort.
D
De nonnetjes planten zich door de klimaatverandering later in het jaar voort.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

6. Is door dit proces de verhouding tussen de hoeveelheid N en de
hoeveelheid P in de bodem gewijzigd? Zo ja, in welke richting? (2p)
A
Nee, de verhouding N/P is gelijk gebleven.
B
Ja, de verhouding N/P is groter geworden.
C
Ja, de verhouding N/P is kleiner geworden.

Slide 18 - Quizvraag

7. Voor het maken van welke organische verbindingen is fosfaat
noodzakelijk als bouwstof?

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

8. Noem een verschil in de N (stikstof)-samenstelling tussen de bodem van veld P
en de bodem van veld Q. (1p)

Slide 22 - Open vraag

Hoeveel punten had je op de examentraining?
0 tot 6 = Onvoldoende
7 tot 11 = Voldoende
12 tot 14 = Goed

Slide 23 - Poll

Slide 24 - Tekstslide