Les 10 - Grammatica woordsoorten

Grammatica woordsoorten
even ophalen...
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten
even ophalen...

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- welke woordsoorten we voor de toets moeten kennen; 
- hoe we de woordsoorten benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Taalkundig ontleden
Bij het taalkundig ontleden (oftewel grammatica woordsoorten) benoemen we elk afzonderlijke woord van de zin. 

Tot nu toe hebben we een beperkt aantal woordsoorten behandeld. In veel zinnen zullen er nog woordsoorten zijn die we daarom nog niet kunnen benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

Het lidwoord
We kennen drie lidwoorden: de woorden de, het en een. 
De en het zijn bepaalde lidwoorden; een  is onbepaald. 

Een belangrijk kenmerk van een lidwoord is dat het voor een zelfstandig naamwoord staat. 

De woorden het en een kunnen ook tot andere woordsoorten behoren. 

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden geven mensen, dieren, dingen, bomen en planten aan. 

Voor zelfstandige naamwoorden kun je (meestal) een lidwoord zetten; ook kun je er meestal een meervoud of een verkleinwoord van maken. 

Een bijzondere vorm van het zelfstandig naamwoord is de eigennaam. 

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over (een eigenschap van)  het zelfstandig naamwoord. 

Vaak kun je het bijvoeglijk naamwoord tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord vinden. 

Slide 6 - Tekstslide

Het werkwoord
Werkwoorden zijn woorden die je kunt doen of die kunnen gebeuren. 

Bij het redekundig ontleden behoren werkwoorden tot het gezegde. 

Let op! Als er een lidwoord voor het hele werkwoord staat, is het vaak gebruikt als een zelfstandig naamwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
We onderscheiden drie soorten werkwoorden: 
- hulpwerkwoord: als er meerdere werkwoorden in een zin staan, is er maar één het belangrijkst. De andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden
- koppelwerkwoord: als het belangrijkste werkwoord een vorm is van zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken, dunken, heten of voorkomen, dan is dit (meestal) een koppelwerkwoord
- zelfstandig werkwoord: als het belangrijkste werkwoord in de zin niet een vorm van één van de bovengenoemde werkwoorden is, noemen we het een zelfstandig werkwoord. 

Slide 8 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord kun je in plaats van een naam van een persoon of een ding gebruiken. 



Slide 9 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is en hoort bijna altijd bij een zelfstandig naamwoord. 
Dit is alleen niet het geval als het zelfstandig is gebruikt. 

Slide 10 - Tekstslide

Twijfel
Sommige voornaamwoorden kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk zijn. Twijfel je? 

Maak er dan de mannelijke vorm van die in de zin past. 
Verandert het woord in hij of hem, dan is het persoonlijk
verandert het woord in zijn, dan is het bezittelijk

Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzende voornaamwoorden geven aan over welk exemplaar van iets je het hebt. (zie pagina 144) 

Aanwijzende voornaamwoorden staan vaak vóór een zelfstandig naamwoord, maar ze kunnen ook zelfstandig worden gebruikt. 

De meest voorkomende zijn die, dat, dit en deze. 

Slide 12 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen terug naar iets wat eerder in de zin al is genoemd: het antecedent. 

die, dat, wie, wat, welk(e) en hetgeen zijn betrekkelijke voornaamwoorden. 

Een bijzondere vorm is het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. Hiervan is sprake als je 'wie' kunt vervangen door 'degene die' of 'wat' kunt vervangen door 'datgene dat'. 

Slide 13 - Tekstslide

Twijfel?
De woorden die en dat kunnen zowel aanwijzende als betrekkelijke voornaamwoorden zijn. Wat als je twijfelt? 

Kijk of je het woordje 'die' kunt vervangen door 'deze' of het woordje 'dat' kunt vervangen door 'dit'. Als dit kan zijn het aanwijzende voornaamwoorden. 

Als dit niet kan, dan ga je op zoek naar het woord waarnaar het woord die of dat verwijst. Let op! Het woord 'dat' kan ook tot een andere woordsoort behoren. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden die je voor 'de kast' of 'de vakantie' kunt zetten. 

Voorzetsels geven vaak een plaats of een tijd aan. 

Voorzetseluitdrukkingen zijn voorzetsels die in combinatie met elkaar en een zelfstandig naamwoord ertussen vaak voorkomen. 

Slide 15 - Tekstslide

Het bijwoord
Bijwoorden zijn er in verschillende soorten: ze geven in één woord iets aan over: plaats of richting; tijd of duur; frequentie; wijze of graad. 

Als woorden die lijken op bijvoeglijke naamwoorden iets vertellen over een andere woordsoort dan het zelfstandig naamwoord, zijn het bijwoorden. 

Vraagwoorden die niet vragen naar personen of dingen (wie, wat, welke) zijn bijwoorden. 

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Oefen nu met de drillsters bij §35 en §36

Slide 17 - Tekstslide