Nakijken huiswerk opdr 1 tm 5 blz 224/ 225 -> zie de mail van mij in Magister met de antwoorden!
Blooket?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1
In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
MH14 do 19 12 2024
De bijwoordelijke bepaling (BWB) en zn en lw
Even oefenen
Nakijken huiswerk opdr 1 tm 5 blz 224/ 225 -> zie de mail van mij in Magister met de antwoorden!
Blooket?
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Gisteren hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
gisteren
Slide 2 - Quizvraag
In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan, maar het kan ook zo zijn dat er geen bijwoordelijke bepaling in de zin staat.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Rico : Een zin kan meer dan een bijwoordelijke bepaling hebben.
Raya : Het woord 'niet' is in een zin altijd een bijwoordelijke bepaling.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.
Slide 4 - Quizvraag
Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quizvraag
Een bijwoordelijke bepaling..
A
zijn overgebleven zinsdelen
B
staan meestal niet in de zin
C
kun je vinden als je het gezegde hebt
D
valt niet onder zinsdelen
Slide 6 - Quizvraag
EXTRA: bijwoordelijke bepaling. Je vindt bijwoordelijke bepalingen door vraagwoorden te gebruiken, zoals:
A
de, het, een
B
waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee
C
ik, jij, zij, hem
D
wie, wat
Slide 7 - Quizvraag
Even op een rijtje:
- Persoonsvorm (PV): tijdproef.
- Werkwoordelijk gezegde (WWG):PV + alle werkwoorden in de zin.
- Onderwerp (OND): vraag WIE of WAT + wwg.
- lijdend voorwerp: Het antwoord op de vraag: wie/wat + ond + gezegde?
-Meewerkend voorwerp: Kun je 'aan' of 'voor' voor zetten of weglaten. Oftewel: Aan wie/voor wie + gezegde + ond en LV.
-Bijwoordelijke bepaling: Vind je door vragen te stellen als waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee.
Slide 8 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Slide 9 - Tekstslide
Doelen van deze les:
Je weet wat zelfstandige naamwoorden en lidwoorden zijn.
Je kan in een zin zelfstandige naamwoorden en lidwoorden herkennen.
Je kan het juiste lidwoord kiezen bij een gegeven zelfstandig naamwoord.
Slide 10 - Tekstslide
Woordsoorten
Je hebt geleerd dat je een zin kunt verdelen in zinsdelen.
Je kunt ook de losse woorden van een zin benoemen. Je zegt dan bij welke woordsoort elk woord hoort. Dit heet 'woordsoorten benoemen'. Een voorbeeld van een woordsoort is een zelfstandig naamwoord.