Als er een ovulatie plaatsvindt op een moment dat er zaadcellen in de eileider zijn, is er kans op bevruchting. De eicel moet na de ovulatie binnen 48 uur worden bevrucht, anders sterft zij af.
Als er wel zaadcellen aanwezig zijn, dan groeperen die zich rond de eicel. De eerste zaadcel die door de wand van de eicel dringt, bevrucht de eicel. Dit noemen we de bevruchting of conceptie.
Zijn staart valt dan af en de celwand van de eicel verandert van structuur, zodat andere zaadcellen er niet meer in kunnen.
De geslachtscellen (eicel en zaadcel) hebben elk 23 chromosomen waarop de erfelijke informatie is vastgelegd. Alle andere lichaamscellen hebben het dubbele aantal chromosomen, namelijk 46. Bij de bevruchting versmelten de kernen van de eicel en de zaadcel tot één nieuwe cel met 46 chromosomen; de zygote of vrucht.