1. Welke cliënt je ondersteuning hebt gegeven (persoon, ziektebeeld, beperking);
2. Hoe de leefomgeving eruit zag;
3. Wat de behoeften, mogelijkheden en krachten van de cliënt waren;
4. Welke taken en werkzaamheden je hebt uitgevoerd;
5. Bij welke taak je ondersteuning geboden hebt en wat je hebt gedaan;
6. Welke materialen en middelen nodig waren;
7. Hoe je ervoor hebt gezorgd dat de benodigde materialen en middelen beschikbaar waren;
8. Hoe je de benodigde materialen hebt ingezet (denk aan: duurzaam, veilig, kostenbewust);
9. Hoe je de cliënt de eigen regie hebt laten voeren;
10. Hoe je de zelfredzaamheid hebt gestimuleerd;
11. Wat je hebt gedaan om de leefomgeving veilig en naar wens te laten zijn.
Zie ook stap 5 van de eindopdracht