Spelling groep 6 blok 3 grammatica

In welke tijd staat deze zin?
Mieke eet een appel.
A
Verleden tijd
B
Voltooide tijd
C
Tegenwoordige tijd.
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

In welke tijd staat deze zin?
Mieke eet een appel.
A
Verleden tijd
B
Voltooide tijd
C
Tegenwoordige tijd.

Slide 1 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Lars is gisteren niet naar school geweest.
A
Voltooide tijd
B
Tegenwoordige tijd
C
Verleden tijd

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik gooi de bal naar Sofie.
A
gooi
B
Sofie
C
de bal

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Het Amsterdamse meisje eet kaas.
A
Kaas
B
het meisje
C
Amsterdamse

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in de volgende zin?
De buurjongen woont naast jou.
A
Woont
B
naast
C
De buurjongen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Het meisje leest graag boeken.
A
leest
B
Het meisje
C
boeken

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?
De hond eet graag botten.
A
De hond
B
botten
C
eet

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord staat in het meervoud?
A
juffen
B
meester

Slide 8 - Quizvraag

Welk woordsoort is loopt in de zin?
De jongen loopt naar school.
A
Het onderwerp
B
De persoonsvorm
C
Het werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Welk woordsoort is 'het nest' in de zin?
Er ligt een ei in het nest.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Welk zinsdeel is 'de chef' in de zin?
Na het werk kookt de chef voor zichzelf.
A
Het onderwerp
B
De persoonsvorm

Slide 11 - Quizvraag

Welk zinsdeel is 'de leerkracht' in de zin?
De leerkracht kijkt alle schriften na.
A
De persoonsvorm
B
Het onderwerp

Slide 12 - Quizvraag

Joost ....... naar huis (lopen)
A
loopt
B
lopen
C
loop

Slide 13 - Quizvraag

Kees ....... school heel erg leuk (vinden)
A
vind
B
vindt
C
vinden

Slide 14 - Quizvraag

Op welke 2 manieren vind je de persoonsvorm?

Slide 15 - Open vraag