Ma 13 jan Zinsontleding basiszin

Leerdoelen:
Ik kan de volgende zinsdelen benoemen:
  • persoonsvorm (pv)
  • werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • onderwerp (ond)

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen:
Ik kan de volgende zinsdelen benoemen:
  • persoonsvorm (pv)
  • werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • onderwerp (ond)

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp
Wie of wat
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


Slide 5 - Tekstslide

Doel
Aan het eind van de les kan je het werkwoordelijk gezegde 
en onderwerp vinden in een zin.

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm, 
werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quizvraag

Die tentoonstelling
werd
door de minister
BWB
geopend
Onderwerp
WWG

Slide 17 - Sleepvraag

Jorrit
wil
morgen
een appeltaart
bakken.
persoonsvorm
wwg
onderwerp
wwg

Slide 18 - Sleepvraag

Jan
heeft
het
hele
eind
gefietst. 
Onderwerp
Persoonsvorm
wwg

Slide 19 - Sleepvraag

Wie/wat + wwg?
Een werkwoord dat je kan vinden door de tijdsproef.
Alle werkwoorden in de zin.
Personen of voorwerpen in een zin. 
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
onderwerp 

Slide 20 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
een serie 

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gemaakt.
Het lijdend voorwerp
Oma
heeft
avondeten

Slide 22 - Sleepvraag

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De voetbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op het bord.

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
geboekt.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
een vakantie

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
fel.
Het lijdend voorwerp
De
zon
schijnt

Slide 26 - Sleepvraag

Huiswerk voor ma 20 jan
Maken opdr. 1 t/m 4



Je kunt onderstaande zinsdelen herkennen.
Het werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp
De persoonsvorm
Het lijdend voorwerp
Grammatica blok 3




Slide 27 - Tekstslide