*Deel 3 Woordenschat H6 + spelling H4, vwo 2

Woordenschat H6 + Spelling H4
Oude naamvallen en tussenletters


1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat H6 + Spelling H4
Oude naamvallen en tussenletters


Slide 1 - Tekstslide

Vandaag 
* Boekopdracht uitdelen (10 minuten)
* Afronden opdracht 4 en 6 (10 minuten)
* Bespreken opdrachten (5 minuten)
* Gezamenlijke opdracht maken (5 minuten)
* Start hoofdstuk 4 spelling (15 minuten)

Slide 2 - Tekstslide

Boekopdracht
* Maak groepjes van 3 of 4 personen. De groepjes kies je zelf.
* Kies een boek dat jullie allemaal lezen. Jullie lezen dus hetzelfde boek! 
* Maandag wil ik weten wie met wie in een groepje zit en wat jullie gaan lezen. 

Slide 3 - Tekstslide

Afronden opdrachten
Blz. 175-176: maak opdracht 4 en 6 af. Opdracht 5 hoeft dus niet! 

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 4
1 bestemming eindpunt van een reis: doel (omschrijving; context)
2 concept basisidee; (ook) ontwerp; schets (synoniem)
3 in het ongewisse in het onzekere; onbekend (woorddelen; synoniem)
4 exacte precieze (synoniem; tegenstelling)
5 op de bonnefooi zonder alles uit te stippelen; op goed geluk (omschrijving)
6 accommodaties onderkomens (voorbeelden)
7 een gat in de markt mogelijkheid om (veel) geld te verdienen door iets aan te bieden wat er nog niet is, maar waar wel behoefte aan is (woorddelen; context)

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 4
8 memorabele waard om je te herinneren (woorddelen; kennis van het Engels)
9 budget bedrag dat je te besteden hebt
10 metropool zeer grote stad (voorbeelden)
11 ongerepte maagdelijke; niet aangetaste (synoniem)
12 onthuld bekendgemaakt (woorddelen; context)
13 opties mogelijkheden (synoniem)
14 voorloper iemand die een bepaalde beweging aankondigt en de eerste daarin is (woorddelen; context)

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 4
15 sedert sinds (synoniem)
16 nastreeft probeert te bereiken (omschrijving; woorddelen; context)
17 aanslaat succes heeft (bij het grote publiek) (omschrijving; context)
18 floreren in trek zijn (omschrijving); bloeien (kennis van andere talen als het Engels, Frans of Latijn
19 omzet geld dat een ondernemer ontvangt voor zijn diensten of producten in een bepaalde periode (voorbeelden)

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 4
20 horeca verzamelnaam voor hotels, restaurants en cafés
21 gereguleerde met veel regels; in veel regels vastgelegde (woorddelen)
22 richtsnoer leidraad; datgene waarnaar je moet richten (woorddelen; voorbeeld; context)
23 commercieel wat winstgevende handel betreft; op winst gericht (voorbeeld; context)
24 onrendabele geen geld / rendement opleverende (tegenstelling; woorddelen)
25 hamvraag belangrijkste vraag; kwestie waar het eigenlijk om gaat (voorbeeld)


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 6

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 6
1 onrendabel
2 accommodatie
3 omzet
4 budget
5 floreren
6 concept
7 metropool
8 opties
9 aanslaan
10 exact


Slide 10 - Tekstslide

Maak een zin waaruit de betekenis van het woord 'commercieel' blijkt

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin waaruit de betekenis van het woord 'memorabel' blijkt

Slide 12 - Open vraag

Maak een zin waaruit de betekenis van het woord 'commercieel' blijkt

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin waaruit de betekenis van het woord 'onthullen' blijkt

Slide 14 - Open vraag

Einde Woordenschat H6
Vragen?

Slide 15 - Tekstslide

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen

Slide 16 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?


A
beresterk
B
berensterk

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
brekebeen
B
brekenbeen

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
gerstebier
B
gerstenbier

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
secondewijzer
B
secondenwijzer

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
stationchef
B
stationschef

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
suikersoort
B
suikerssoort

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
takkewijf
B
takkenwijf

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Regels
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: achter + licht = achterlicht. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.


Slide 26 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen
Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook:
– machtsvertoon, passagierslijst.
Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort:
– machtsstrijd, want machtsvertoon; passagiersschip, want passagierslijst.
Maar: slotceremonie, want slotalinea.

Slide 27 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: berenkuil, vriendendienst.

Schrijf geen -(e)n- (maar soms wel -e-) in deze gevallen:
- Het eerste deel heeft geen meervoud: roggebrood, benzinelucht.
- Het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonnestraal.
- Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: (asperge – asperges) aspergesoep, (ziekte – ziekten/ziektes) ziektekiem.
- Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: blindedarm, huilebalk.
- Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: boordevol.





Slide 28 - Tekstslide

Opdracht
Blz. 124-125: Maak opdracht 2, 3 en 4

Slide 29 - Tekstslide