H9 spelling h1b

Hoofdstuk 9, Spelling
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 9, Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Om een samenstelling te vormen, moet je soms letters tussen de woorddelen toevoegen.

Schrijf -(e)n: als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -n of -en heeft.
  • vissenkom
  • duiventil
  • getuigenbank







Slide 2 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Schrijf geen -n: als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft.
  • wiskundeboek
  • tarwebrood
Schrijf geen -n: als het eerste deel van de samenstelling alleen een meervoud op -s  heeft.
  • horlogebandje
  • garagebedrijf

Slide 3 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Schrijf geen -n: als het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -n of -s heeft.
  • groentesoep
  • opnamedag
Schrijf geen -n: als het eerste deel van de samenstelling een werkwoord of versterkend woord is.
  • knorrepot
  • beresterk

Slide 4 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Schrijf geen -n: als het eerste deel van de samenstelling een uniek persoon of zaak is
  • zonnescherm
  • maneschijn
Schrijf geen -n: als het woord niet meer herkenbaar is als samenstelling. Soms lijkt een woord een samenstelling, maar is dat nooit geweest.
  • bullebak
  • spillebeen

Slide 5 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Schrijf een -s: als je die klank hoort.
  • dorpskern
  • reddingsboot

Schrijf een -s: als het tweede woorddeel begint met een sis-klank.
  • dorpsstraat --> dorpswinkel
  • reddingsschip --> reddingsboei


Slide 6 - Tekstslide

Maak een samenstelling:
reus + trots

Slide 7 - Open vraag

Maak een samenstelling:
spin + web

Slide 8 - Open vraag

Maak een samenstelling:
kraal + ketting

Slide 9 - Open vraag

Maak een samenstelling:
opgave + formulier

Slide 10 - Open vraag

Maak een samenstelling:
zon + bank

Slide 11 - Open vraag

Bezitsvormen
De bezitsvorm maak je meestal door een -s achter het woord te plaatsen

Voorbeeld
Mijn vaders schoenen
Farahs telefoon
Andrés lichaam 



MAKE NOTES

Slide 12 - Tekstslide

Bezitsvormen
De bezitsvorm maak je meestal door een -s achter het woord te plaatsen
Voorbeeld
Mijn vaders schoenen
Farahs telefoon
Andrés lichaam 

Soms gaat het mis met de uitspraak, als je er gewoon een -s achter plakt. 
Omas fiets
Tonis stoel 
Sjorss team 




MAKE NOTES

Slide 13 - Tekstslide

Bezitsvormen
De bezitsvorm maak je meestal door een -s achter het woord te plaatsen
Voorbeeld
Mijn vaders schoenen
Farahs telefoon
Andrés lichaam 

Soms gaat het mis met de uitspraak, als je er gewoon een -s achter plakt, dus gebruiken we een apostrof
Omas fiets                 Oma's fiets
Tonis stoel                 Toni's stoel
Sjorss team               Sjors' team                 




MAKE NOTES

Slide 14 - Tekstslide

Apostrof
Een apostrof heb je soms nodig om uitspraakproblemen te voorkomen, bijvoorbeeld bij sommige meervoudsvormen, bezitsvormen en verkleinwoorden. Je kunt ’m ook gebruiken als je letters weglaat.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welke zin is juist gespeld?
A
s Winters ben ik veel actiever dan s zomers.
B
's winters ben ik veel actiever dan 's zomers.
C
's Winters ben ik veel actiever dan 's zomers.

Slide 17 - Quizvraag

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
baby's
B
babies
C
autoos
D
auto's

Slide 18 - Quizvraag

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
bureaus
B
bureau's
C
coupés
D
coupées

Slide 19 - Quizvraag

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
A4'tje
B
A4tje
C
jockey's
D
jockeys

Slide 20 - Quizvraag

Aan de slag: H9, Spelling
Maak de opdrachten 16 t/m 19 in de online lesmethode

Slide 21 - Tekstslide