regelmatige werkwoorden

5 min: lernen 





timer
5:00
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5 min: lernen 





timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele

  • herhalen grammatica zwakke werkwoorden  in het Duits.
  • herhalen grammatica onregelmatige werkwoorden haben en sein vervoegen in het Duits.
  • heb je luistervaardigheid geoefend.

Slide 2 - Tekstslide

het zwakke werkwoord
Das Präsens der schwachen Verben
zwak: wohnen-wohnte-gewohnt
geen klinkerverandering 
in het Nederlands:
wonen-woonde-gewoond

Slide 3 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
Die Personalpronomen
ich = ik
du = jij
er, sie, es = hij,zij,het
wir = wij
ihr = jullie
sie, Sie = zij, u
Sie in de betekenis van u schrijf je met een hoofdletter en wordt als mv vervoegd
Wohnen Sie in Köln?      Woont u in Keulen?

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdregel vervoegen zwakke ww (feesttenten)
altijd op deze manier!
FE-
ich
wohne
du
wohnst
er / sie / es
wohnt
wir
wohnen
ihr
wohnt
sie / Sie
wohnen

Slide 5 - Tekstslide

Hoe gebruik je de regel?
1. Wat is de stam van het werkwoord?
2. Welk persoonlijkvoornaamwoord staat in de zin?
3. Regel ''feesttenten'' toepassen.

 Bijv. Ich wohne in Amersfoort.  (Ik woon in Amersfoort)
Er wohnt in Leusden. (Hij woont in Leusden)

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen !! (E)ettenten-regel!
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
 als de stam op een s-klank zoals:  -s, -ss, -ß, -x of -z eindigt, bijv. heißen. ( niet -sch)
Verandering: de du-vorm eindigt niet op -st maar op -t!
 

Slide 7 - Tekstslide

haben, sein und werden
Das Präsens von haben, sein und werden (Seite 12)

                     haben = hebben
        sein = zijn
                                       werden = worden, zullen

Slide 8 - Tekstslide

werden (H.6)
ich werde
du wirst
er, sie, es wird
wir werden
ihr werdet
Sie, sie werden

Slide 9 - Tekstslide

voltooid deelwoord
haben - gehabt  - Ich habe gehabt.  (Ik heb gehad.)
en wat is jij hebt gehad?
sein - gewesen - Ich bin gewesen. ( Ik ben geweest.)
wat is hij is geweest?
werden - geworden - Ich bin geworden. ( Ik ben geworden.)
en wat is jullie zijn geworden?
zwakke werkwoorden: ge + stam + t  bijv: Ich habe gewohnt.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Evaluatie
Is het lesdoel bereikt?

Slide 13 - Tekstslide