M4 taalverzorging voor SE - dec 2024

taalverzorging voor SE
In deze LessonUp vind je herhalingsopdrachten voor de onderdelen taalverzorging van het komend SE. Bedenk dat je alle antwoorden met behulp van de theorie uit moet kunnen leggen (de laatste dia's van de LessonUp geven een aantal voorbeelden van zo'n uitleg). De volgende onderwerpen komen aan bod: hoofdletters en leestekens; aan elkaar of los; 
werkwoordspelling - alle vormen incl. Engelse werkwoorden; congruentie; verwijswoorden.
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

taalverzorging voor SE
In deze LessonUp vind je herhalingsopdrachten voor de onderdelen taalverzorging van het komend SE. Bedenk dat je alle antwoorden met behulp van de theorie uit moet kunnen leggen (de laatste dia's van de LessonUp geven een aantal voorbeelden van zo'n uitleg). De volgende onderwerpen komen aan bod: hoofdletters en leestekens; aan elkaar of los; 
werkwoordspelling - alle vormen incl. Engelse werkwoorden; congruentie; verwijswoorden.

Slide 1 - Tekstslide

hoofdletters en leestekens

Slide 2 - Tekstslide

met hoofdletter
zonder hoofdletter
russische
herfst
olifant
tessa
pasen
zuidoosten
renault
juni

Slide 3 - Sleepvraag

Achter welk woord moet een komma?
Jeroen is er nog nieuws te melden over de brand in de fabriek?
A
Jeroen
B
is
C
melden
D
brand

Slide 4 - Quizvraag

Neem de zin over en gebruik hoofdletter(s) en de juiste leestekens.
weg met dat fototoestel riep de acteur zondag naar de opdringerige journalist

Slide 5 - Open vraag

Hé, dat is niet eerlijk!
Waarom staat er een komma na 'Hé'?

Slide 6 - Open vraag

Als we om elf uur pauzeren, eet mevrouw Witteman een Mars.
Waarom staat er een komma tussen 'pauzeren' en 'eet'?

Slide 7 - Open vraag

Als we om elf uur pauzeren, eet mevrouw Witteman een Mars.
Waarom schrijf je 'Mars' met een hoofdletter?

Slide 8 - Open vraag

aan elkaar of los

Slide 9 - Tekstslide

In onderstaande zin staan een aantal woorden los geschreven die aan elkaar geschreven moeten worden. Hoeveel combinaties van woorden zijn dat?
De school kinderen zaten in kleermaker zit rond de inval juf die 'Kruistocht in spijkerbroek' voor las.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quizvraag

De school kinderen zaten in kleermaker zit rond de inval juf die 'Kruistocht in spijkerbroek' voor las.
Neem bovenstaande zin over en schrijf de woorden die aan elkaar moeten op de juiste manier.

Slide 11 - Open vraag

Waar of niet waar? In de zin 'Houd jij meer van jonge kaas of ben je meer een oude kaas liefhebber?' moet 'oudekaasliefhebber' aan elkaar geschreven worden.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Waar of niet waar? In de zin 'Mare vroeg zich af of het daar boven erg koud is' moet 'daarboven' aan elkaar geschreven worden.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar? In de zin 'Boven in de toren tocht het enorm' moet 'bovenin' aan elkaar geschreven worden.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Waar of niet waar? 'Drieduizendzeshonderdvijftig' moet aan elkaar geschreven worden.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

werkwoordspelling
alle vormen inclusief Engelse werkwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Wat vul je in?
De benzine was op, daardoor (stranden) we in een slaperig dorpje.

Slide 17 - Open vraag

Wat vul je in?
Ik ben benieuwd waarom hij zich in zijn winkel niet (specialiseren) in elektronica.

Slide 18 - Open vraag

Wat vul je in?
Vakbonden strijden namens (uitbuiten) arbeiders voor betere werkomstandigheden.

Slide 19 - Open vraag

Wat vul je in?
Zo stom, die gasten hebben als gekken over het fietspad (racen).

Slide 20 - Open vraag

Wat vul je in?
Is die extra training al (inplannen) of denk je dat zij het pas op het laatst (vertellen)?

Slide 21 - Open vraag

Wat vul je in?
De (breken) glazen werden snel opgeveegd.

Slide 22 - Open vraag

Wat vul je in?
De tweet werd snel weer (deleten), maar toen was het kwaad al geschied.

Slide 23 - Open vraag

Wat vul je in?
Al (fotograferen) heeft hij al heel wat bijzonders gezien.

Slide 24 - Open vraag

congruentie

Slide 25 - Tekstslide

Een combinatie van factoren kan/kunnen leiden tot een blaasontsteking.
A
kan
B
kunnen

Slide 26 - Quizvraag

Op Museumdag is/zijn de meeste musea gratis toegankelijk.
A
is
B
zijn

Slide 27 - Quizvraag

Juist of onjuist? Het handjevol tegenspelers dat over zijn, speelden de sterren van de hemel.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Wat vul je in?
Een leger kooplustigen (blokkeren, vt) de straat.

Slide 29 - Open vraag

Wat vul je in?
Een stel jongens (helpen, tt) de supermarktklanten met het inpakken van hun boodschappen.

Slide 30 - Open vraag

verwijswoorden

Slide 31 - Tekstslide

Welke verwijswoorden vul je in?
Het meisje ...(1) in de sportschool werkt, legt uit hoe ...(2) toestel werkt.
A
1 die 2 dat
B
1 die 2 die
C
1 dat 2 dat
D
1 dat 2 die

Slide 32 - Quizvraag

Welk verwijswoord vul je in?
De schilder ... Luuk is geïnspireerd, is Monet.
A
door wie
B
waardoor

Slide 33 - Quizvraag

Welk verwijswoord vul je in?
Waarom heb je over ... beweerd dat ze jou bestolen hadden.
A
hem
B
haar
C
hun
D
hen

Slide 34 - Quizvraag

Welk verwijswoord vul je in?
Jetskiën is het leukste ... je in dit watersportcentrum kunt doen.
A
dat
B
wat

Slide 35 - Quizvraag

Voorbeelden van uitleg
Op de volgende dia's vind je voorbeelden van hoe je iets uitlegt met behulp van de theorie. Let op, het zijn een aantal voorbeelden, dus niet van alle vragen/opdrachten uit deze LessonUp.

Slide 36 - Tekstslide

Er moeten 4 combinaties van woorden aan elkaar geschreven worden:
  • schoolkinderen > één begrip, dus één woord
  • kleermakerzit > één begrip, dus één woord
  • invaljuf > één begrip, dus één woord
  • voorlas > een splitsbaar werkwoord dat geschreven is in dezelfde volgorde als het hele werkwoord

Slide 37 - Tekstslide

Dit is niet waar. Je schrijft tot en met het woord duizend aan elkaar, daarna volgt een spatie en volgt de rest. Het moet dus zijn 'drieduizend zeshonderdvijftig'. 

Slide 38 - Tekstslide

Uitbuiten zegt hier iets over het zelfstandig naamwoord arbeiders; het is hier dus een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. Bedenk eerst wat het voltooid deelwoord is en maak er daarna een bijvoeglijk naamwoord van. Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk als de uitspraak toelaat.

Slide 39 - Tekstslide

Kijk eerst naar de vorm: voltooid deelwoord. Pas nu de regel toe van de regelmatige werkwoorden: het voltooid deelwoord eindigt op een -t of -d. Omdat racen een Engels werkwoord is, moet de Engelse uitspraak behouden blijven. Dat betekent dat 'ace' precies zo in het werkwoord blijft bestaan. Je hoort een s-klank, dus het voltooid deelwoord eindigt op een -t: geracet.

Slide 40 - Tekstslide

Het onderwerp in deze zin is 'een combinatie van factoren'. Het belangrijkste woord hierin is grammaticaal gezien 'combinatie'. Dat is enkelvoud en dus moet ook de persoonsvorm in het enkelvoud geschreven worden: kan.

Slide 41 - Tekstslide

Het onderwerp in de zin is 'de meeste musea'. Musea is meervoud en dus moet ook de persoonsvorm meervoud zijn: zijn.

Slide 42 - Tekstslide

Om te bepalen welk verwijswoord je gebruikt bij een zelfstandig naamwoord, kijk je het lidwoord bij het zelfstandig naamwoord. Zowel 'meisje' als 'toestel' is een het-woord. Je verwijst dan met dat of dit. Bij (1) kun je alleen dat gebruiken, bij (2) zou dit en dat kunnen. 

Slide 43 - Tekstslide

Je verwijst in deze zin naar 'het leukste'. Dat is een overtreffende trap zonder dat deze gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord. In zo'n geval gebruik je wat als verwijswoord.

Slide 44 - Tekstslide