Ik zou + tijdstip + werkwoord, maar dan kan ik niet, want/ omdat ...
Mag ik + tijdstip + werkwoord?
Ik zou vanmiddag boodschappen doen, maar dan kan ik niet, want ik moet naar de tandarts. Mag ik morgen boodschappen doen?
We zouden + tijdstip + werkwoord, maar dan kan ik niet, want/omdat....
Zullen we + tijdstip + werkwoord?
We zouden vanmiddag naar de bibliotheek gaan, maar ik dan kan ik niet, want ik moet naar de fysiotherapie.