4TL Herhaling hoofdstuk 8 Bloed

Bloed
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bloed

Slide 1 - Tekstslide

Waaruit bestaat bloed?
  • Bloedplasma
  • Bloedcellen

Bloedcellen zijn:
  • Rode bloedcellen
  • Witte bloedcellen
  • Bloedplaatjes

Slide 2 - Tekstslide

Rode bloedcellen
  • Vervoeren zuurstof door je lichaam
  • Zuurstof hecht vast aan hemoglobine
  • Hemoglobine is een rode kleurstof 
  • Hebben geen celkern (DNA)

Slide 3 - Tekstslide

Witte bloedcellen
Bestrijden ziekteverwekkers   
  • Witte bloedcellen type 1:    Eten de ziekteverwekkers op (vreetcellen)
  • Witte bloedcellen type 2:    Maken afweerstoffen (antistoffen)

Slide 4 - Tekstslide

Type 1
Type 2

Slide 5 - Tekstslide

Bloedplaatjes
  • Stofje in bloedplaatjes zorgen dat het stollingseiwit fibrinogeen wordt omgezet in fibrinedraden. 
  • In de fibrinedraden blijven rode bloedcellen hangen.
  • Dit heet bloedstolling
  • Ze worden gemaakt in het beenmerg
  • Ze hebben geen celkern

Slide 6 - Tekstslide

Rode beenmerg
  • Bloedcellen zijn na een paar maanden versleten
  • Je lichaam maakt dus constant nieuwe bloedcellen aan
  • Dit gebeurt in het rode beenmerg (platte beenderen)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de functie van bloedplaatjes?
A
Ze maken wondjes dicht
B
Ze bestrijden ziekteverwekkers
C
Ze vervoeren zuurstof
D
Ze vervoeren koolstofdioxide

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de functie van rode bloedcellen?
A
Koolstofdioxide vervoeren
B
Zuurstof vervoeren
C
Ziekteverwekkers bestrijden
D
Bloedstolling

Slide 9 - Quizvraag

Noem de twee type witte bloedcellen

Slide 10 - Open vraag

Hoe vervoert het bloed stoffen?
  • Je bloed neemt stoffen op, vervoert die stoffen, en geeft ze ergens anders weer af.
  • Opname en afgifte van stoffen gebeurd in de haarvaten.

Slide 11 - Tekstslide

Transport via bloedplasma
  • Het bloedplasma vervoert bijna alle stoffen in je lichaam.
  • De stoffen zijn opgelost in het bloedplasma, net als suiker in thee.

  • Voorbeelden: Glucosedeeltjes, vitaminen, mineralen, hormonen, antistoffen en afvalstoffen (zoals koolstofdioxide)

Slide 12 - Tekstslide

Transport via rode bloedcellen
  • Rode bloedcellen vervoeren zuurstof.
  • Dit gebeurt met behulp van hemoglobine
  • Zuurstof bindt zich vast aan de hemoglobine en laat ergens anders weer los.

Slide 13 - Tekstslide

Bloedarmoede
  • Rode bloedcellen bevatten te weinig hemoglobine.
  • Je wordt snel moe, want er kan minder zuurstof vervoert worden.
  • Organen krijgen dus minder zuurstof.

  • Bloedarmoede kan ontstaan door een tekort aan ijzer.

Slide 14 - Tekstslide

Het bloedvatenstelsel
Al je bloedvaten samen vormen je bloedvatenstelsel. In de afbeelding zijn de haarvaten niet te zien. 

Meestal hebben de slagaders en de aders de naam van het orgaan waarnaar ze toegaan of waar ze vandaan komen.

Door je armslagaders stroomt bloed naar je handen toe en door je beenaders stroomt bloed uit je benen terug naar het hart.

Slide 15 - Tekstslide

Slagaders
  • Bloed stroomt vanaf het hart naar de organen toe. 
  • Grootste slagader in het lichaam is de aorta.
  • Dikke gespierde wand. 
  • De meeste slagaders zijn vernoemd naar het orgaan waar ze heen gaan.

Slide 16 - Tekstslide

Haarvaten
  • In de organen vertakken de slagaders zich in kleine dunne bloedvaatjes (haarvaten).
  • Vervoeren bloed door de organen.
  • Afgifte en opname van stoffen.
  • Bloed stroomt langzaam.

Slide 17 - Tekstslide

Aders
  • De haarvaten komen bij elkaar in aders.
  • Aders vervoeren het bloed vanaf de organen terug naar het hart.
  • Bevatten kleppen en een dunne wand.
  • De meeste aders zijn vernoemd naar het orgaan waar ze vanaf komen.

Slide 18 - Tekstslide

Het hart

Slide 19 - Tekstslide

Hartslag in 3 stappen
Stap 1: boezems trekken samen

Stap 2: kamers trekken samen

Stap 3: hartpauze

Slide 20 - Tekstslide

Wat gebeurt er in de haarvaten?
A
Uitwisseling van zuurstof en CO2 met weefsels
B
Al het bloed verlaat de circulatie
C
Hier wordt het bloed zuurstofrijk gemaakt
D
Hier krijgt het bloed de blauwe kleur

Slide 21 - Quizvraag

Wat is er aan de hand bij bloedarmoede?
A
Te weinig bloed
B
Veel bloed verloren (wond)
C
Te weinig bloedplasma
D
Te weinig hemoglobine

Slide 22 - Quizvraag

In de slagaders.....
A
stroomt zuurstofrijk bloed van het hart weg
B
stroomt zuurstofarm bloed van het hart weg
C
stroomt zuurstofrijk bloed naar het hart toe
D
stroomt zuurstofarm bloed naar het hart toe

Slide 23 - Quizvraag

Welke letter geeft een slagader weer?
A
Q
B
R
C
S

Slide 24 - Quizvraag

Aorta
Onderste holle ader
Longslagader
Bovenste holle ader
Rechterkamer
Rechterboezem
Linkerboezem
Linkerkamer

Slide 25 - Sleepvraag

Wat verandert er bij inspanning?
  • Tijdens het sporten werken allerlei organen sneller.
  • Hiervoor is meer energie nodig.
  • Om meer energie te krijgen is er meer verbranding nodig.

Slide 26 - Tekstslide

Voldoende glucose
  • Tijdens het sporten gaat het glucosegehalte in het bloed omlaag.

  • Aanvullen vanuit de 'reserves' namelijk: glycogeen.

  • Hormonen: Adrenaline & Glucagon zetten het glycogeen om in glucose.

Slide 27 - Tekstslide

Voldoende zuurstof
  • Ook zuurstof heb je meer nodig tijdens het sporten.

  • Zuurstof vul je aan door tijdens het sporten sneller te ademen.

  • Ook je hart gaat sneller kloppen, waardoor je bloed sneller gaat stromen.

  • Als het bloed sneller stroomt, krijgen de spieren sneller meer zuurstof.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe komen stoffen bij je cellen?
    1. Rode bloedcellen laten zuurstof los in het bloedplasma in de haarvaten. 
    Glucose is opgelost in het bloedplasma.

    2. Glucose en zuurstof gaan door de wand van het haarvat naar de weefselvloeistof.

      Slide 29 - Tekstslide

      Weefselvloeistof
      Vanuit de weefselvloeistof nemen de cellen glucose en zuurstof op.

      Koolstofdioxide, water en andere afvalstoffen worden weer afgegeven aan weefselvloeistof.

      Slide 30 - Tekstslide

      Hoe komt weefselvloeistof terug in je bloed?
      1. De helft stroomt terug in het bloed. 

      2. De andere helft wordt opgenomen door de lymfevaten. Je lymfesysteem zit op 1 plek verbonden aan de bloedvaten. Hier komt de vloeistof (lymfe) weer in het bloed.

      Slide 31 - Tekstslide

      Wat doet je lymfestelsel?
      Lymfevaten lijken op aders. Slappe wand, kleppen, lage druk.

      Lymfevaten komen samen in lymfeknopen. 
      Hier zitten witte bloedcellen
      De witte bloedcellen zuiveren de lymfe (doden ziekteverwekkers).

      Slide 32 - Tekstslide

      Uitscheidingsorganen
      Door verbranding en andere processen in het lichaam ontstaan afvalstoffen. 

      De afvalstoffen komen in het bloed terecht.
      Het bloed verandert daardoor de hele tijd van samenstelling.

      Het lichaam wil het liefst de samenstelling van het bloed zoveel mogelijk gelijk (constant) houden. De uitscheidingsorganen helpen hierbij.

      Slide 33 - Tekstslide

      Wat doen de nieren?
      A
      Afvalstoffen uit het bloed halen
      B
      Zuurstof aan het bloed toevoegen
      C
      Voedingstoffen aan het bloed toevoegen

      Slide 34 - Quizvraag

      Wat zijn taken van de lever?
      De lever....
      A
      breekt eiwit, alcohol en rode bloedcelen af
      B
      Slaat vitamine (A en D) en glycogeen op
      C
      Maakt gal
      D
      A, B en C zijn juist

      Slide 35 - Quizvraag

      Welke taken heeft de lever?
      1. De lever zorgt voor afbreken en omzetten van stoffen.

      2. De lever maakt stoffen.

      3. De lever slaat stoffen op. 

      Slide 36 - Tekstslide

      1. Omzetten en afbreken van stoffen 
      1. Giftige stoffen afbreken, zoals alcohol en medicijnen en omzetten in onschadelijke stoffen. 
      2. Overtollige eiwitten afbreken, daarbij ontstaat ureum ==> nieren
      3. 'Versleten' rode bloedcellen afbreken. IJzer uit de hemoglobine opslaan en de rest uit het lichaam verwijderen. 

      Slide 37 - Tekstslide

      2. Het maken van stoffen 
      1. De lever maakt gal. (verdeelt het vet uit de voeding in kleine druppeltjes)
      2. De lever maakt cholesterol (gebruikt je lichaam om nieuwe cellen te maken)


      Slide 38 - Tekstslide

      3. Het opslaan van stoffen 
      1. De lever slaat glucose op in de vorm van glycogeen.
      2. De lever slaat vitaminen A en D op

      Slide 39 - Tekstslide

      Nieren
      1. Het lichaam heeft 2 nieren.
      2. De nieren liggen aan de achterzijde in de buikholte.
      3. 2 urineleiders verbinden de nieren met de urineblaas.

      Slide 40 - Tekstslide

      Wat filteren nieren uit het bloed?
      1. Afbraakproducten van de lever: ureum, restproducten van alcohol of medicijnen
      2. Overtollige stoffen, dus stoffen waar je er teveel van hebt in het lichaam; bijvoorbeeld water, zouten en zelfs sommige vitaminen.
      3. Overbodige stoffen, stoffen die je lichaam niet nodig heeft, zoals kleurstoffen. 

      Slide 41 - Tekstslide

      Hoe werken de nieren? 
      1. Via de nierslagaders komt er bloed met afvalstoffen de nier binnen.
      2. In de nierschors zitten miljoenen filtertjes, deze halen de afvalstoffen uit het bloed
      3. Het niermerg bevat buisjes, die de afvalstoffen met water opvangen ==> = urine
      4. De urine gaat via het nierbekken en de urineleiders naar de urineblaas

      Slide 42 - Tekstslide

      Bloed laten zuiveren door een kunstnier heet dialyseren.

      Slide 43 - Tekstslide

      Verschillende vormen van doping
      1. Gebruik van verboden stoffen.
      2. Gebruik van verboden methoden. 

      Middelen die de sprotprestaties verhogen

      Slide 44 - Tekstslide

      2 soorten doping
      • Verboden stoffen:
      - amfetamine (maakt alert en energiek)
      - anabole steroïden (meer spieren)
      • Verboden methoden: Bloeddoping (meer rode bloedcellen door meer bloed of het hormoon Epo)

      Slide 45 - Tekstslide

      Anabole steroïden stimuleren spiergroei. Vooral voor sporten waar kracht een belangrijke rol speelt zoals gewichtheffen.
      Amfetamine is een stimulerende stof.
      De sporter kan langer doorgaan  Bijvoorbeeld wielrennen

      Slide 46 - Tekstslide

      Hoe beïnvloed drugs je lichaam?
      Mensen gebruiken drugs voor verschillende redenen

      Drie soorten effecten van drugs:
      Stimulerende middelen 
      Verdovende middelen
      Bewustzijnsveranderende 

      Slide 47 - Tekstslide

      Stimulerende middelen
      -bijv. xtc, cocaïne en cafeïne
      werking:
      Zenuwstelsel werkt sneller

      Slide 48 - Tekstslide

      Verdovende middelen
      bijv. heroïne en alcohol
      Werking:
      Je zenuwstelsel werkt trager

      Slide 49 - Tekstslide

      Bewustzijns- veranderende middelen
      Dit heet ook wel hallucineren.
      Vertaald uit het Latijn betekent dit "dwalen door de geest"
      bijv. paddo's, hash, lSD
      Werking:
      Je hersenen werken "anders"

      Slide 50 - Tekstslide

      Aan het werk 
      Oefenen: Kahoot (05315962)
      Klaar? test je zelf online 

      Slide 51 - Tekstslide