1. Onze leraar ontvangt ieder jaar postzakken vol Valentijnskaarten.
pv = ontvangt
ow = onze leraar
wg = ontvangt
lv = postzakken vol Valentijnskaarten
mv = X
bwb = ieder jaar
2. Voor deze functie lijkt zij de beste kandidaat te zijn.
pv = lijkt
ow = zij
ng = lijkt [de beste kandidaat] te zijn
lv = X
mv = X
bwb = voor deze functie
3. Ik heb Jozef na het feestje mijn fiets uitgeleend.
pv = heb
ow = ik
wg = heb uitgeleend
lv = mijn fiets
mv = Jozef
bwb = na het feestje
Vanwege de gladheid is de gemeente zout aan het strooien op de snelwegen.
Sinds vorige week verkoopt de snackbar op de hoek het lekkerste roomijs.
Hij bleek plotseling migraine te hebben.