Paragraaf 5-4 en 5-5

H5WA woensdag 21 maart
Na deze les kun je kwalitatieve variabelen vergelijken, phi berekenen en hieruit conclusies trekken.

De les bestaat uit vragen over het gemaakte huiswerk van 17 en 18. Werk het door en als je vastloopt blader je eerst even terug naar de voorgaande paragrafen. Stel pas een vraag als je er zelf echt niet uit komt. Je mag met je buur overleggen.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H5WA woensdag 21 maart
Na deze les kun je kwalitatieve variabelen vergelijken, phi berekenen en hieruit conclusies trekken.

De les bestaat uit vragen over het gemaakte huiswerk van 17 en 18. Werk het door en als je vastloopt blader je eerst even terug naar de voorgaande paragrafen. Stel pas een vraag als je er zelf echt niet uit komt. Je mag met je buur overleggen.

Slide 1 - Tekstslide

De volgende vragen gaan over opgave 16 op blz. 150. neem die voor.

Slide 2 - Tekstslide

De variabele kleur is een
A
continue variabele
B
nominale variabele
C
discrete variable
D
ordinale variable

Slide 3 - Quizvraag

De variabele maat is een
A
continue variabele
B
nominale variabele
C
discrete variabele
D
ordinale variabele

Slide 4 - Quizvraag

Bij opgave 17 gaat het over de variabelen geslacht en vervoermiddel. Wat voor soort variabelen zijn dit?
A
continue variabele
B
nominale variabele
C
discrete variabele
D
ordinale variabele

Slide 5 - Quizvraag

Bij opgave 17 gaat het over de variabelen geslacht en vervoermiddel. Wat voor soort variabele zijn dit?

Slide 6 - Open vraag

Hoe moet je percenteren om te berekenen hoeveel procent van de leerlingen die met de bus naar school komen een jongen is?
A
Horizontaal
B
Verticaal

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel procent van de leerlingen die lopend naar school komen is een meisje?
A
8,2%
B
54,5%
C
ander percentage

Slide 8 - Quizvraag

De volgende vragen gaan over opgave 18

Slide 9 - Tekstslide

Welke variabele is de kwalitatieve variabele?

Slide 10 - Open vraag

Deze kwalitatieve variabele is:
A
nominaal
B
ordinaal

Slide 11 - Quizvraag

Welke variabele is de kwantitatieve variabele?

Slide 12 - Open vraag

Kun je de conclusie trekken dat er in 2014 minder mensen naar de zenders van de NPO keken dan in 2010?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg vorige vraag:
Nee dat kun je niet concluderen, een procent in 2014 kan meer kijkers vertegenwoordigen dan een procent in 2010. Het aantal kijkers is dan in absolute aantallen genomen.

Slide 14 - Tekstslide

De volgende vragen gaan over opgave 20 blz. 152

Slide 15 - Tekstslide

Welke variabele is de kwalitatieve nominale variabele?
A
Profiel
B
Beoordeling

Slide 16 - Quizvraag

Toelichting op voorgaande vraag
De variabele profiel is niet een getal en er is geen volgorde in aan te brengen. 

Slide 17 - Tekstslide

Van welk profiel hebben procentueel de meeste leerlingen een beoordeling 4 gegeven? Onderzoek dit met berekeningen
A
EM
B
NG
C
CM
D
NT

Slide 18 - Quizvraag

Toelichting op voorgaande vraag:
(40 - 18)/40 = 55% is het hoogste percentage leerlingen die een 4 gegeven hebben. 
De andere percentages voor EM, NG en NT zijn repectievelijk: EM: (55-47)/55 x 100% = 14,5%
NG: (51-44)/51 x 100% = 13,7%
NT: (14-13)/14 x 100% = 7,1%

Slide 19 - Tekstslide

Maak opgave 21 voordat je nu doorgaat met lesson up.

Slide 20 - Tekstslide

Je hebt bij opgave 21 a de kruistabel ingevuld (en anders doe je dat nu). Hoe kun je het verschil in beoordeling tussen leerlingen met EM en NG noemen?
A
Verschil is groot
B
Verschil is middelmatig
C
Verschil is gering
D
Geen idee

Slide 21 - Quizvraag

Toelichting op vorige vraag:
Het maximale cumulatieve percentageverschil tussen EM en NG is 17% (zie je ingevulde tabel laatste kolom). Op de formule kaart het tweede kader zie je dat een max Vcp<=20 een gering verschil genoemd wordt.

Slide 22 - Tekstslide

Je hebt bij opgave 21 d de kruistabel ingevuld (en anders doe je dat nu). Hoe kun je het verschil in beoordeling tussen leerlingen met CM en NG noemen?
A
Verschil is groot
B
Verschil is middelmatig
C
Verschil is gering
D
Geen idee

Slide 23 - Quizvraag

Toelichting op vorige vraag:
Het maximale cumulatieve percentageverschil tussen CM en NG is 41,3% (zie je ingevulde tabel laatste kolom). Op de formule kaart het tweede kader zie je dat een max Vcp>40 een groot verschil genoemd wordt.

Slide 24 - Tekstslide

Maak eerst opgave 22 voordat je door gaat met lesson up

Slide 25 - Tekstslide

Je hebt bij opgave 22 phi berekend. Welke conclusie kun je trekken met de resultaten van dit onderzoek?
A
Verschil is groot
B
Verschil is middelmatig
C
Verschil is gering
D
Geen idee

Slide 26 - Quizvraag

Toelichting op vorige vraag
Als je phi goed hebt berekend dan kom je uit op een waarde van -0,21. In het 1e kader van de formule kaart zie je dat als phi ligt tussen -0,4 en -0,2 dan is de conclusie dat het verschil middelmatig is.

Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig werken aan:
opgave 23 t/m 24. 

Slide 28 - Tekstslide