5.2 Personeel en productie (havo)

BECO 5.2 Personeel en productie
Leerdoelen:
- Je kunt de verschillende onderdelen onderscheiden van de loonkosten van de werkgever.
- Je kunt de loonkosten per product berekenen.
- Je kunt uitleggen welke factoren de arbeidsproductiviteit kunnen verhogen.
Maken opgaven par 5.2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BECO 5.2 Personeel en productie
Leerdoelen:
- Je kunt de verschillende onderdelen onderscheiden van de loonkosten van de werkgever.
- Je kunt de loonkosten per product berekenen.
- Je kunt uitleggen welke factoren de arbeidsproductiviteit kunnen verhogen.
Maken opgaven par 5.2

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
- Intro 
- Korte quiz (herhalen kennis)
- Theorie: Personeel

- Zelfstandig aan het werk aan paragraaf 2

Slide 2 - Tekstslide

Welke voorbeelden van kosten horen bij de bedrijfskosten?
A
Brandverzekering, huur en winst
B
huur, personeelskosten en inkoopkosten
C
brandverzekering, personeelskosten en afschrijvingskosten
D
winst, inkoopkosten en energiekosten

Slide 3 - Quizvraag

De inkoopprijs is €5 en de overige kosten zijn €1.000. De verkoopprijs is €12.
Q = 500.
Bereken de nettowinst
A
€3.500
B
€2.500
C
€200
D
€5.000

Slide 4 - Quizvraag

Verkoopprijs = €200
Variabele kosten p.p. = €40
Vaste kosten = €7.200
Bereken de break-even afzet
A
50
B
75
C
45
D
35

Slide 5 - Quizvraag

Salaris
Na de volgende slides kun je antwoord geven op de volgende vragen (neem ze over):
Wat is nettoloon? Hoe bereken je het nettoloon?
Wat is een volksverzekering? (noem ook een voorbeeld)
Wat zijn werknemersverzekeringen? (noem ook een voorbeeld?
Wat is loonbelasting?
Wat is brutoloon? 
Wat zijn de totale loonkosten? Hoe worden de totale loonkosten berekend?

Slide 6 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
LOONHEFFING

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
Hetgeen wat de werknemer op zijn bankrekening krijgt gestort.
Formule Nettoloon:
Brutoloon - loonbelasting en premie VVZ

Slide 8 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
Geld wat personeelslid krijgt
Formule premie VVZ:
Brutoloon x premie werknemer

Slide 9 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
Bovenaan loonstrook. Bedrag waarover loonbelasting, premies VVZ en werkgeversverzekeringen wordt berekend

Slide 10 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
Geld wat personeelslid krijgt
Formule sociale werkgeverslasten: brutoloon x premies werkgever

Slide 11 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
Wat het bedrijf totaal kwijt is aan het loon van
zijn werknemers.
Formule:
Brutoloon + werkgeversverzekeringen

Slide 12 - Tekstslide

Opbouw loonkosten
Geld wat personeelslid krijgt
Een werknemer krijgt 1.600 aan brutoloon? Wat zijn de totale loonkosten?

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel zijn de loonkosten als een werk-
nemer een brutoloon van € 1.600 heeft?
A
€ 1.344
B
€ 1.856
C
€ 2.042
D
€ 2.299

Slide 14 - Quizvraag

Salaris
Nettoloon = Het geld wat je daadwerkelijk in je portemonnee mag stoppen: Brutoloon – (loonheffing en premies)
Volksverzekering = verplichte verzekering die je voor het volk betaalt, zoals aow
Werknemersverzekering = verplichte verzekering voor elke werknemer, zoals ww/ wao
Loonbelasting = belasting over je inkomen.
Brutoloon = Het geld wat een werkgever aan de werknemer betaalt, basis om volksverzekeringen etc over uit te rekenen
Totale loonkosten = Wat het bedrijf in totaal kwijt is aan salariskosten. Brutoloon + premies werkgever


Slide 15 - Tekstslide

De loonkosten zijn alles bij elkaar best hoog. Welke afweging moet je maken om een werknemer in dienst te nemen?

Slide 16 - Open vraag

Loonkosten per product
= loonkosten / aantal geproduceerde goederen

Hogere loonkosten --> hogere loonkosten per product
Hogere arbeidsproductiviteit --> meer geproduceerde goederen, dus lagere loonkosten per product

Slide 17 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Hoeveel stuks een werknemer per tijdseenheid kan produceren.

Kan verhoogd worden door:
  • mechanisatie (lichamelijke arbeid)
  • automatisering (geestelijke arbeid)
  • scholing
  • betere arbeidsverdeling

Slide 18 - Tekstslide

Lisa plukt 10 kilo aardbeien per uur en krijgt €4,35 per uur uitbetaald.
Annejet plukt 6 kilo aardbeien per half uur en krijgt €8 per uur uitbetaald.
Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Lisa
B
Annejet

Slide 19 - Quizvraag

Lisa plukt 10 kilo aardbeien per uur en krijgt €4,35 per uur uitbetaald.
Annejet plukt 6 kilo aardbeien per half uur en krijgt €8 per uur uitbetaald.
Bij wie heeft de baas de hoogste loonkosten per product?
A
Lisa
B
Annejet

Slide 20 - Quizvraag

Leerdoelen:
- Je kunt de verschillende onderdelen onderscheiden van de loonkosten van de werkgever.
- Je kunt de loonkosten per product berekenen.
- Je kunt uitleggen welke factoren de arbeidsproductiviteit kunnen verhogen.
Aan de slag met de opgaven van paragraaf 2

Slide 21 - Tekstslide