GMK P2.2 Les 5 - Behandeling HVZ

Bij welke interventie stijgt de bloeddruk NIET?
A
Bloedvat vernauwing
B
Meer drinken
C
Lagere hartslag
D
Minder zouten uitplassen
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bij welke interventie stijgt de bloeddruk NIET?
A
Bloedvat vernauwing
B
Meer drinken
C
Lagere hartslag
D
Minder zouten uitplassen

Slide 1 - Quizvraag

Welke bijwerking is het minst logisch om te krijgen bij bloeddrukverlagers?
A
Duizeligheid
B
Flauwvallen
C
Moeheid
D
Hoofdpijn

Slide 2 - Quizvraag

Wat is geen effect van een betablokker?
A
Vertragen hartslag
B
Vernauwing luchtwegen
C
Meer trillen
D
Koude vingers/tenen

Slide 3 - Quizvraag

Hoe herken je een calciumantagonist aan de naam?
Eindigt op ...
A
- dipine
B
- olol
C
- pril
D
- statine

Slide 4 - Quizvraag

Calciumantagonisten werken altijd ...
A
Tegen het bloeddruksysteem
B
Op het hart
C
Plaspillen
D
Vaatverwijdend

Slide 5 - Quizvraag

Hoe worden diuretica ook wel genoemd?
A
Bloedverdunners
B
Harttabletten
C
Plasmiddelen
D
Vaatverwijders

Slide 6 - Quizvraag

Welk diureticum wordt veel gebruikt bij hoge bloeddruk?
A
Bumetanide
B
Epitizide
C
Hydrochloorthiazide
D
Triamtereen

Slide 7 - Quizvraag

Welk antwoord bevat een ACE-remmer en AT2-antagonist?
A
Enalapril, Valsartan
B
Lisinopril, Metoprolol
C
Nifedipine, hydrochloorthiazide
D
Verapamil, bumetanide

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een kenmerkende bijwerking van ACE-remmers, zoals enalapril?
A
Koude vingers en tenen
B
Veel plassen
C
Prikkelhoest
D
Rood hoofd

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is geen risicofactor voor een herseninfarct?
A
Hoog LDL
B
Hoge bloeddruk
C
Hoog HDL
D
Hartritmestoornis

Slide 15 - Quizvraag

Wordt bij een hersenbloeding een bloedverdunner gebruikt?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Bij welke aandoening wordt nitraatspray (nitrolingual) gebruikt?
A
Herseninfarct
B
Angina pectoris
C
Hartritmestoornis
D
Diabetes

Slide 21 - Quizvraag

Mag een patiënt de nitraatpleister de hele dag laten zitten?
A
Ja
B
Nee
C
Afhankelijk van de dosering
D
Afhankelijk van de bijwerkingen

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Welk diureticum wordt vooral gebruikt bij hartfalen ivm veel vocht uitplassen?
A
Bumetanide
B
Epitizide
C
Hydrochloorthiazide
D
Triamtereen

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Welke calciumantagonist werkt zowel vaatverwijdend als hartslag vertragend?
A
Amlodipine
B
Diltiazem
C
Felodipine
D
Nifedipine

Slide 32 - Quizvraag

Welke combinatie kan gebruikt worden bij een hartritmestoornis?
A
bloedverdunner + betablokker
B
bloedverdunner + diureticum
C
diureticum + plasmiddel
D
ACE-remmer + nitraat

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Welk woord past in de zin? Sleep de woorden naar de juiste plek.
1. Bloedverdunners worden gebruikt bij  _______________________
2. Bij pijn op de borst-klachten werkt een   _______________________ .
3. Furosemide en bumetanide zijn ________________ en worden gebruikt bij hartfalen
4. Bij een _______________ worden anti-aritmica gebruikt, zoals betablokkers, verapamil en diltiazem
5. Statines worden gebruikt bij ______________________
timer
1:00
6. Bloeddrukverlagers worden gebruikt bij ______________________
ACE-remmers
hypertensie
nitraat
hersenbloeding
hartinfarct
plaspillen
beroerte
hartrimestoornis
Hartfalen

angina pectoris
betablokkers

Slide 35 - Sleepvraag

Slide 36 - Tekstslide