M3a 30-09 7.2 en 7.3 : leestekens en afkortingen

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Leestekens + afkortingen
  • Herhaling afkortingen en aan elkaar schrijven
  • Uitleg tussenletters in samenstellingen
  • Controle van begrip
  • Opdrachten maken 
  • Afsluiter

Slide 2 - Tekstslide

We lezen in het leesboek
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Op je blad
1. Noteer de datum en zet erbij tot welke bladzijde je hebt gelezen.
2. Probeer drie regels vol te schrijven met wat je weet over de plaats en de tijd 
  • waar is het (thuis, op school, in een bos...)
  • wanneer is het (onze tijd? vroeger? Waar zie je dat aan?)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Doel van de les
* Ik weet wanneer ik aanhalingstekens, dubbele punt en komma moet gebruiken in een zin 
* Ik kan de regels voor leestekens toepassen.
* Ik weet wanneer je hoofdletters en punten gebruikt in afkortingen.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletter
Het is belangrijk dat je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt. Het heeft invloed op hoe begrijpelijk je tekst is.

Slide 7 - Tekstslide

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 9 - Tekstslide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens

Slide 11 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
voor en na een deel van de zin dat extra informatie geeft
Mijn vriend, die bij DOS speelt, is keeper.
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 12 - Tekstslide

Aanhalingstekens
1. Bij directe rede of een citaat
   Ze vroeg: 'Mag ik vanavond naar de film?'
   'Heb jij een wedstrijd gespeeld zaterdag?' vroeg Esmee.
   Evert riep: 'Loop eens door, man!'
   'Als je een dansvoorstelling hebt,' zei Jos, 'dan kom ik kijken.'
   'Ik hou niet van appeltaart', zei ik.

Slide 13 - Tekstslide

Aanhalingstekens
2. Als je het woord zelf bedoelt, en niet de betekenis.
     Het woord 'incidenteel' gebruik je maar heel soms. 

Slide 14 - Tekstslide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 15 - Quizvraag

De medewerker vroeg waarmee hij mij kon helpen?
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 16 - Quizvraag

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 17 - Quizvraag

Loop naar de maan.
A
De leestekens kloppen.
B
De leestekens kloppen niet.

Slide 18 - Quizvraag

Op Maandag hebben we een toets.

A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 19 - Quizvraag

Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Hoofdletters en leestekens kloppen.
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 20 - Quizvraag

In Maart ben ik jarig!
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 21 - Quizvraag

§3: afkortingen - drie regels
1. afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters.

2. Afkortingen waarvan je de woorden volledig uitspreekt, schrijf je met punten.

3. De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters zonder punten

Slide 22 - Tekstslide

Stappenplan!
1. Is het een afkorting van een bedrijf, organisatie of land, zoals ANWB? --> hoofdletters.

2. Is het een woord dat je volledig uitspreekt, zoals i.s.m.? --> dan punten ertussen. 

3. Twee keer nee? dan kleine letters en zonder punten.

Slide 23 - Tekstslide

Kort dit af: volkswagen
1. Naam? Dan hoofdletters
2. Spreek je het volledig uit? Dan punten
3. Twee maal nee? Dan kleine letters zonder punten

Slide 24 - Tekstslide

Kort dit af: ter waarde van
1. Naam? Dan hoofdletters
2. Spreek je het volledig uit? Dan punten
3. Twee maal nee? Dan kleine letters zonder punten

Slide 25 - Tekstslide

Kort dit af: openbaar vervoer
1. Naam? Dan hoofdletters
2. Spreek je het volledig uit? Dan punten
3. Twee maal nee? Dan kleine letters zonder punten

Slide 26 - Tekstslide

Kort dit af: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

1. Naam? Dan hoofdletters
2. Spreek je het volledig uit? Dan punten
3. Twee maal nee? Dan kleine letters zonder punten

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag!

Ga naar Nieuw Nederlands cursus 7 
* §3 Afkortingen: maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 196 en 197

Klaar? 
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs

Slide 28 - Tekstslide

Doel behaald?
- Ik weet wanneer ik een komma, aanhalingstekens en een dubbele punt moet gebruiken;
- Ik kan deze leestekens goed toepassen. 
- Ik weet wanneer je hoofdletters en punten gebruikt in afkortingen.


Slide 29 - Tekstslide

Is het doel behaald? Zo niet: wat vind je nog lastig?

Slide 30 - Open vraag