§6 WS- Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Bekijk de volgende zin:
– Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht.

In deze zin is gekocht een zelfstandig werkwoord (zww). 

Een zelfstandig werkwoord zegt wat iets of iemand doet (werken, gamen, blaffen) of overkomt (krijgen, struikelen). Het heeft een duidelijke betekenis.

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm heeft is een hulpwerkwoord (hww).


 Hulpwerkwoorden komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord

Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen.

Slide 4 - Tekstslide

Zo herken je het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord

Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (= de persoonsvorm) staat, is dat ene werkwoord een zelfstandig werkwoord:
Vanavond eten (zww) we pizza met zalm.

Slide 5 - Tekstslide

Als er meer werkwoorden in zo’n zin staan, staat ergens achter in de zin één zelfstandig werkwoord. 

Alle overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden:

Vanavond kunnen (hww) we pizza met zalm eten (zww).
Vanavond zouden (hww) we pizza met zalm kunnen (hww) eten (zww).

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Laat van elke zin steeds de persoonsvorm weg tot je nog maar één werkwoord overhoudt. De werkwoorden mag je vervoegen. Welk werkwoord houd je over?
Nika heeft haar spreekbeurt over ruimtevaart zorgvuldig kunnen voorbereiden.

Slide 8 - Open vraag

Geef aan wat het zelfstandig werkwoord is.
Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.

Slide 9 - Open vraag

Geef aan wat het zelfstandig werkwoord is.
Voor een Elfstedentocht moet het echt veel harder gaan vriezen.

Slide 10 - Open vraag

Geef aan wat het zelfstandig werkwoord is.
Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?

Slide 11 - Open vraag

Geef aan wat het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord is.
De buurvrouw zal echt wel voor je plantjes willen zorgen.

Slide 12 - Open vraag

Geef aan wat het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord is.
In de nieuwe pizzeria zou Pieter heerlijk gegeten hebben.

Slide 13 - Open vraag

Geef aan wat het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord is.
De volgende keer moet Luuk de afwas zorgvuldiger doen.

Slide 14 - Open vraag

Ik weet wat een hulpwerkwoord en een zelfstandigwerkwoord is en kan dit in een zin aangeven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Laat van elke zin steeds de persoonsvorm weg tot je nog maar één werkwoord overhoudt. De werkwoorden mag je vervoegen. Welk werkwoord houd je over?
De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag

Slide 17 - Tekstslide

Gebruik de theorie voor het maken van de opdrachten

Maken:

Grammatica § 6
blz. 214

opdr. 1 t/ m 6
Alleen als er staat: onderstreep, omcirkel  dan mag het met potlood in je werkboek

Slide 18 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 19 - Tekstslide

H1E- 2022-2023

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide