2kgt 3.5 Woorden

3.5 Woorden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3.5 Woorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Eind van de les 
kun je 22 nieuwe woorden gebruiken;
weet je wat afleidingen zijn.

Slide 2 - Tekstslide

22 nieuwe woorden
Op de volgende slides zie je alle nieuwe woorden en hun betekenis. Lees ze allemaal goed door. Daarna volgen er een aantal opdrachten om de woorden te oefenen.

Slide 3 - Tekstslide

1. aanstekelijk


2. de competitie



3. constateren
4. de educatie
5. het exemplaar
1. als je vanzelf zin krijgt om mee    te doen

2. 1. strijd om beter te zijn, rivaliteit
    2. serie wedstrijden met één                winnaar

3. vaststellen dat het zo is
4. onderwijs
5. één van iets waarvan er meer zijn

Slide 4 - Tekstslide

6. geconcentreerd



7. gemiddeld


8. gewild


9. de hilariteit


6. 1. met aandacht op één ding            gericht
     2. op één punt dicht op elkaar 

7. wat het meeste voorkomt, wat gewoon is

8. waar veel belangstelling voor is, populair

9. vrolijkheid, gelach

Slide 5 - Tekstslide

10. de identiteit




11. de illusie


12. 'laat staan...'

13. ontzag inboezemen

10. 1. de persoon die je officieel            bent (naam, adres, leeftijd, etc.)
      2. persoonlijkheid, al je                    eigenschappen bij elkaar

11. gedachte die te mooi is om waar te zijn

12. 'om maar te spreken van...', 'en dan heb ik het nog niet eens over...'
13. veel indruk op iemand maken

Slide 6 - Tekstslide

14. op de automatische piloot

15. ouderwets

16. overzichtelijk

17. profijt hebben van
18. spenderen
19. tegen een stootje kunnen
14. iets doen zonder erbij na te denken, uit routine
15. van vroeger en wat niet meer in deze tijd past
16. duidelijk, zodat je snel kunt zien wat er is
17. voordeel of nut van iets hebben
18. uitgeven, besteden
19. iets kunnen verdragen, sterk zijn

Slide 7 - Tekstslide

20. uit de hand lopen

21. uitpuilen


22. vooralsnog
20. erger worden, verslechteren

21. te vol zijn met spullen, bol naar buiten staan

22. voor dit moment, voorlopig

Slide 8 - Tekstslide

Welke uitdrukking hoort bij deze betekenis?


iets kunnen verdragen, sterk zijn
A
uit de hand lopen
B
tegen een stootje kunnen

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het volgende woord?


aanstekelijk
A
vrolijkheid
B
populair
C
veel indruk op iemand maken
D
als je vanzelf zin krijgt om iets te doen

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het volgende woord?


constateren
A
vaststellen dat het zo is
B
met aandacht op één ding gericht
C
uitgeven
D
voordeel van iets hebben

Slide 11 - Quizvraag

Sleep het begrip naar het juiste plaatje.
ouderwets
uitpuilen
educatie
de competitie

Slide 12 - Sleepvraag

Afleiding
bloem -> bloempje

Slide 13 - Tekstslide

Afleiding
Een afleiding bestaat uit een kernwoord met een voor- of achtervoegsel dat op zichzelf meestal geen woord is.
Voorbeelden: tijdloos, werkzaam, ondankbaar.
Zulke voor- en achtervoegsels geven het kernwoord een andere betekenis.
Ook verandert vaak de woordsoort door het achtervoegsel.
meisje (zn) - meisjesachtig (bn.)

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden
grondwoord
afleiding
aardig
onaardig
gevaar
gevaarlijk
bloem
bloempje
raadsel
raadselachtig

Slide 15 - Tekstslide

meer afleidingen
Ook van namen van landen of steden kun je een afleiding maken. Ook deze afleidingen schrijf je met een hoofdletter.
Voorbeelden:
Duitsland - de Duitse worsten
Friesland - de Friese meren
Amsterdam - de Amsterdamse grachten


Slide 16 - Tekstslide

Vul de afleiding in:
Rotterdam - de ... voetbalclub

Slide 17 - Open vraag

Vul de afleiding in:
Engeland - de ... drop

Slide 18 - Open vraag

Maak nu opdracht 3 t/m 13 (p.211- 217)

Slide 19 - Tekstslide