hoofdstuk 5 herhaling

Elektriciteit
Hoofdstuk 5
Elektriciteit
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Elektriciteit
Hoofdstuk 5
Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

waar denk je aan bij 
elektriciteit?

Slide 2 - Woordweb

Wat zou je missen zonder elektriciteit?

Slide 3 - Woordweb

Hoe groot is de stroomsterkte als dit broodrooster aanstaat? Schrijf de volledige berekening op.

Slide 4 - Open vraag

Een oven van 1200 W is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.
Schrijf je hele berekening op ( formule, berekening en eenheid.)

Slide 5 - Open vraag

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 6 - Quizvraag

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 7 - Quizvraag

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 8 - Quizvraag

Oefening stroomkring
A
Het lampje brandt
B
Het lampje brandt niet

Slide 9 - Quizvraag

Is deze stroomkring gesloten?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

In een schakelschema is dit het symbool voor een
A
batterij
B
lamp
C
ampèremeter
D
schakelaar

Slide 11 - Quizvraag

Is dit een spanningsmeter of stroomsterktemeter?
A
spanningsmeter
B
stroomsterktemeter
C
Weet je niet
D
Kan beide

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het symbool (tekeningetje) voor een lampje in een schakelschema?
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

In een serieschakeling is de stroom
A
overal even groot
B
na ieder lampje verandert de stroom
C
net zo groot als de spanning
D
kleiner dan de spanning

Slide 14 - Quizvraag

De spanningsmeter wordt ook
A
Ampère meter genoemd
B
Volt meter genoemd

Slide 15 - Quizvraag

5. Schakelschema.

Welk symbool geeft de spanningsbron aan?
A
B
C
D

Slide 16 - Quizvraag

Omrekenen
24 A = ......... mA
A
0,24 mA
B
2400 mA
C
24000mA
D
2,4 mA

Slide 17 - Quizvraag

Hiernaast zie je een symbool die gebruikt kan worden in een schakelschema.
Wat stelt dit voor?
A
Een spanningsmeter
B
Een elektromotor
C
Een stroomsterktemeter
D
Een vermogenmeter

Slide 18 - Quizvraag

In schakeling 1 staan twee lampjes in serie, in schakeling 2 staan ze parallel. Als ze even fel branden, welke schakeling gebruikt er meer vermogen?
A
1
B
2
C
Ze gebruiken allebei evenveel

Slide 19 - Quizvraag

Stroomsterkte is een grootheid.
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer in een schakeling twee lampjes in serie staan ipv parallel...
A
blijven ze even hard branden
B
gaan ze minder hard branden
C
gaan ze harder branden
D
branden ze helemaal niet

Slide 21 - Quizvraag

In een schakelschema worden symbolen gebruikt voor alle onderdelen. Welk onderdeel heeft dit symbool ?
A
een batterij
B
een draad
C
een lamp
D
een schakelaar

Slide 22 - Quizvraag


A
Stroomsterktemeter
B
Spanningsmeter

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel A meet
deze
stroomsterktemeter?
A
0,23 A
B
2,3 A
C
23 A
D
230 A

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel A (Ampère) is 1000 mA
A
1 A
B
10 A
C
100 A
D
0,1 A

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel geeft de spanningsmeter aan?
A
18V
B
1,8V
C
9V
D
8V

Slide 26 - Quizvraag

Wat geeft de spanningsmeter aan?
A
6 A
B
6 V
C
12 A
D
12 V

Slide 27 - Quizvraag

omrekenen van ampere.
1 mA = ......... A
A
10 A
B
1000 A
C
0,1 A
D
0,001 A

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het symbool van de grootheid stroomsterkte?
A
U
B
I
C
R
D
P

Slide 29 - Quizvraag

Een elektrisch apparaat heeft een bepaald vermogen.
Hoe bereken je het vermogen?
A
door de energie en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
B
door de energie en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen
C
door de spanning en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
D
door de spanning en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
De hoeveelheid energie die een apparaat in bepaalde tijd verbruikt.
B
Het aantal uur een batterij meegaat
C
Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
D
Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.

Slide 31 - Quizvraag

Het vermogen heeft als symbool de letter P.
Wat is de eenheid van het vermogen?
A
Watt (W)
B
Ampère (A)
C
Volt (V)
D
Joule (J)

Slide 32 - Quizvraag

Noteer de formule van vermogen in symbolen

Slide 33 - Open vraag

Hoe bereken je de spanning als je de stroomsterkte en het vermogen weet?

Slide 34 - Open vraag

Hoe goed ben je voorbereid op het proefwerk?
010

Slide 35 - Poll

Voorbereiding proefwerk
  • Maak de test jezelf
  • Controleer jezelf door alle opgaven na te kijken en te verbeteren
  • Stel vragen in de volgende les of via teams
  • Maak eventueel flitskaartjes, samenvatting, begrippenlijst en oefen nog wat opgaven
  • Zorg dat je een rekenmachine meeneemt en schrijf rekenopdrachten uit volgens het stappenplan!
  • Heb vertrouwen in jezelf, we hebben veel geoefend en je kunt vast meer dan dat je denkt! Zet m op!

Slide 36 - Tekstslide

Wat vond je van deze voorbereiding op het Proefwerk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll