Pv vd inf wwg klas 1

j.j.wintermans@tilburguniversity.edu
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

j.j.wintermans@tilburguniversity.edu

Slide 1 - Tekstslide

Geen leesboek?

Lezen kort verhaal!

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Elke dinsdag
1ste les v.d. dag: Normale les (nu)

2de les v.d. dag: Creatief schrijven


Slide 4 - Tekstslide

Grammatica: persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief, werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kan de persoonsvorm in de zin vinden.
Je kan het verschil uitleggen tussen een vdw, pv en inf.
Je kan het wwg in de zin vinden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze les
Uitleg met quizvragen
Vragen maken
Afsluiting en huiswerk

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 8 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
De mooie fiets.


Engels
the beautiful bike
Frans
le beau vélo
Duits
das schöne Fahrrad

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord hoeft niet altijd direct voor het zelfstandig naamwoord te staan.
De fiets is mooi.
Engels
The bike is beautiful.
Frans
Le vélo est beau.
Duits
Das Fahrrad ist schön.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
verliefde
B
meisje
C
oorbel
D
werk

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
brede
C
fietsten
D
gekke

Slide 12 - Quizvraag


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
temperatuur
B
aarde
C
is
D
zorgelijk

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht 3
3. 
1 De leergierige leerlingen hebben de moeilijke opdracht snel gemaakt.
2 De enthousiaste fans stonden in een lange rij voor het hoge hek van het grote sportveld.
3 In deze mooie winkel zijn de nieuwste broeken uitverkocht.
4 Op vrijdagavond willen Michael en zijn jongste broertje altijd die spannende serie zien.
5 De geïnteresseerde jongens zoeken een leerzaam boek over de stoere koning Arthur.
6 Deze bekende politicus heeft gisteren een uitstekende toespraak gehouden.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 16 - Open vraag

Werkwoord
Vertelt wat iemand doet/ wat er gebeurt. 
loopt
pakt
wassen
zien
Soms heeft een zin meerdere werkwoorden:
Hij wordt vaak op straat herkend.

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoord
Hij loopt. / lopen


Engels
He walks. / to walk
Frans
Il marche. / marcher
Duits
Er läuft. / laufen

Slide 18 - Tekstslide

Pas op!
Een zelfstandig naamwoord kan lijken op een werkwoord:


zelfstandig naamwoord
werkwoord
de vergadering
vergaderen
de toets / toetsen
toetsen (ik toets)
de kus / kussen
kussen (ik kus)

Slide 19 - Tekstslide



Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
fietsen
B
huis
C
koning

Slide 20 - Quizvraag

Is 'volgens' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Is 'boven' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Is 'kochten' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord in de volgende zin:
"Dat is zijn sporttas."?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht 4
4 a Plakte
  Geboord
  Reis
 b Deze woorden geven aan dat er iets gebeurt of wordt gedaan.
 c 1 Iemand doet iets.
  2 Er gebeurt iets.
  3 Er gebeurt iets.
  4 Er gebeurt iets.
  5 Iemand doet iets.
  6 Iemand doet iets.
 d Het werkwoord geeft aan wat er gebeurt of wordt gedaan. Als het werkwoord ontbreekt, gebeurt er niets.
 f gebruiken
  vast te houden
  kan, worden gezet, hebben, werkt

Slide 25 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 26 - Quizvraag

Video

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 28 - Quizvraag

"Alle studenten vinden de persoonsvorm in deze zin."
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 29 - Quizvraag

Is 'vervallen' een infinitief, voltooid deelwoord of persoonsvorm?
De speciale voorwaarden zijn volgens de medewerker vervallen.
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm

Slide 30 - Quizvraag

Is 'afspreken' een persoonsvorm, infinitief of voltooid deelwoord?

Wanneer zullen zij weer eens afspreken?

A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 31 - Quizvraag

Is 'heeft' een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief?

De jongen heeft een rondje gelopen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
geen van deze drie

Slide 32 - Quizvraag

Is 'gelopen' een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief?

De jongen heeft een rondje gelopen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
geen van deze drie

Slide 33 - Quizvraag

Is 'zijn' een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief?

Wij zijn vorige week gaan winkelen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
geen van deze drie

Slide 34 - Quizvraag

Is 'gaan' een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief?

Wij zijn vorige week gaan winkelen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
geen van deze drie

Slide 35 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
= alle werkwoorden in een zin

Wij zouden het antwoord op die vraag willen weten.
pv = willen
zouden willen weten = wwg

Slide 36 - Tekstslide

Video

Slide 37 - Tekstslide

"Hij zou het hebben willen doen."

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

A
zou
B
zou hebben
C
zou hebben willen
D
zou hebben willen doen

Slide 38 - Quizvraag

"Ik heb je nog zo gewaarschuwd!"

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik heb
B
gewaarschuwd
C
heb
D
heb gewaarschuwd

Slide 39 - Quizvraag

Maken
p. 89-91
opdr. 1-3
Online: hoofdstuk 4: Grammatica: Verder oefenen 1 en 2

Slide 40 - Tekstslide

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Afsluiting
Huiswerk: Op Niveau ->
p. 89-91
opdr. 1-3 (hoofdstuk 4.1 - grammatica: 1 t/m 3)

Slide 42 - Tekstslide