Het is lastig om steeds lampjes, batterijen, koelkasten en elektromotoren te tekenen.
Daarom gebruiken we daarvoor symbolen
In dit plaatje de belangrijkste
In je BINAS staan er nog veel meer
Dat waren er wel heel erg veel
Gelukkig hoef je die niet allemaal uit je hoofd te kennen
Slide 19 - Tekstslide
Schakelschema's
teken met potlood de basis.
een mooie rechthoek
1
teken de batterij
2
teken het lampje
3
teken de schakelaar
4
nu alleen nog de aansluitdraden
5
Teken een batterij, een lamp en een schakelaar in serie
Slide 20 - Tekstslide
Iets lastiger
Teken een parallelschakeling van een weerstand en een lampje,
waarin de stroom door het lampje wordt gemeten
Begin weer met de basis
1
In de opdracht staat geen batterij, maar zonder spanning geen stroomkring dus ...
2
Teken de lamp en de weerstand in aparte stroomkringen
3
Teken de stroommeter in de kring van het lampje
4
en als laatste weer de draadjes.
5
Slide 21 - Tekstslide
Elektriciteit handig ..
... maar
Een AA-batterijtje is niet gevaarlijk.
De spanning en het vermogen zijn gering
Anders wordt het met zwaardere batterijen en accu's
Slide 22 - Tekstslide
Oppassen dus ... en
veiligheidsmaatregelen nemen
Zorg ervoor dat de ontwikkelde warmte weg kan.
Als er teveel warmte wordt ontwikkeld of de warmte niet weg kan
Zorg ervoor dat de stroom niet te groot kan worden
Zorg ervoor dat de stroom niet te groot kan worden.
Verdeel daarvoor de stroom over meerdere groepen.
Aardlekschakelaar
Slide 23 - Tekstslide
Elektriciteit is een vorm van energie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Andere vormen van energie zijn: Licht, geluid, beweging en gewicht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Elektrische apparaten zetten elektrische energie om in andere vormen van energie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Een lamp zet alle elektrische energie om in licht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Het energieverbruik is in de laatste 50 jaar meer gestegen dan in de 2000 jaar daarvoor
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
In Nederland wordt meer dan 90% van de energie opgewekt uit fossiele brandstoffen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Fossiele brandstoffen raken op daarom noemen we ze "duurzaam".
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quizvraag
Het grootste nadeel van fossiele brandstoffen is de CO2-uitstoot en als gevolg daarvan de opwarming van de aarde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Duurzame energiebronnen hebben geen CO2-uitstoot en raken nooit op
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Duurzame energiebronnen hebben minder negatieve invloed op het milieu
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quizvraag
Welke formule klopt?
A
Vermogen = Energie x tijd
B
Energie = Vermogen x tijd
C
Tijd = vermogen x Energie
D
Energie = Vermogen + tijd
Slide 34 - Quizvraag
Welke formule klopt?
A
Energie = Vermogen x tijd
B
Vermogen = Energie : tijd
C
Tijd = Energie : Vermogen
D
E = P x t
Slide 35 - Quizvraag
Hans speelt een uur op zijn elektrische gitaar. De versterker heeft een vermogen van 60 W. Hoeveel elektrische energie verbruikt Hans?
A
Energie = Vermogen x tijd
dus 60 W x 1 uur = 60 Wh
B
Energie = Vermogen x tijd
dus 0,060 kW x 1 uur = 0,060 kWh
C
Energie = Vermogen x tijd
dus 60 W x 3600 s = 216.000 Joule
D
Dat kun je niet weten want dat ligt eraan hoe hard hij speelt
Slide 36 - Quizvraag
Jeanette kijkt 3 uur TV. Haar toestel heeft een vermogen van 200W. Een kWh kost 25 eurocent. Wat zijn de kosten?
A
15 cent
B
75 cent
C
150 cent
D
7,5 cent
Slide 37 - Quizvraag
De bewakingscamera van meneer van Dijk staat altijd aan. Het vermogen van de camera is 25W. Het energiebedrijf rekent 0,25 euro per kWh. Wat is meneer van Dijk jaarlijks kwijt voor zijn gevoel van veiligheid?
A
5,48 euro
B
54,75 euro
C
547,50 euro
D
ja duuuhhh,
reken dat even lekker zelf uit
Slide 38 - Quizvraag
Het rendement is ...
A
De energie die je erin stopt
min de gevraagde energie die je terugkrijgt
B
De som van de energie die je erin stopt en die je eruit krijgt
C
De verhouding tussen de nuttige energie die je eruit krijgt en de totale energie die je erin stopt
D
de hoeveelheid warmte die wordt geproduceerd
Slide 39 - Quizvraag
Hoe lager het rendement
A
Hoe lager de energiekosten
B
Hoe hoger de energiekosten
Slide 40 - Quizvraag
Van hoog naar laag rendement
A
LED, spaar, TL, halogeen, gloei
B
Spaar, LED, halogeen, TL, gloei
C
LED, TL, spaar, gloei, halogeen
D
TL, LED, spaar, halogeen, gloei
Slide 41 - Quizvraag
1. Gloeilampen geven 10 keer meer warmte dan licht 2. Een LED-lamp geeft ongeveer net zo veel warmte als licht 3. Een TL-buis geeft ongeveer 2 keer zoveel licht als warmte
A
1, 2 en 3 zijn waar
B
1 en 2 zijn waar, 3 niet
C
1 en 3 zijn waar, 2 niet
D
1 is waar, 2 en 3 niet
Slide 42 - Quizvraag
Rond de aarde heerst een magnetisch veld
A
waar
B
niet waar
Slide 43 - Quizvraag
Een magnetisch veld loopt van de noordpool naar de zuidpool
A
waar
B
niet waar
Slide 44 - Quizvraag
De geografische noordpool is ook de magnetische noordpool van de aarde
A
waar
B
niet waar
Slide 45 - Quizvraag
Alle metalen kunnen worden gemagnetiseerd
A
waar
B
niet waar
Slide 46 - Quizvraag
Metalen die gemagnetiseerd kunnen worden zijn:
A
lood, ijzer en zink
B
ijzer, zink en nikkel
C
lood, cobalt en ijzer
D
ijzer, nikkel en cobalt
Slide 47 - Quizvraag
Welke bewering klopt
A
Gelijknamige- en ongelijknamige polen
stoten elkaar af
B
Gelijknamige polen stoten elkaar af en ongelijknamige polen trekken elkaar aan
C
Gelijknamige polen trekken elkaar aan en ongelijknamige polen stoten elkaar af
D
Gelijknamige- en ongelijknamige polen
trekken elkaar aan
Slide 48 - Quizvraag
Een elektromagneet kun je aan- en uit zetten
A
waar
B
niet waar
Slide 49 - Quizvraag
Bij een elektromagneet kun je de noord- en zuidpool omdraaien
A
waar
B
niet waar
Slide 50 - Quizvraag
De sterkte van een elektromagneet hangt af van: 1. het materiaal van de spoel 2. de sterkte van de stroom 3. het aantal windingen 4. het materiaal van de kern