Belastingrecht les 1

Belastingrecht


les 1 
inleiding belastingrecht
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
rechtenMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Belastingrecht


les 1 
inleiding belastingrecht

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we doen vandaag
Na deze les kun je:
  • uitleggen waarom er belastingen zijn
  • aangeven wat het verschil is tussen belasting ontgaan-ontduiken en ontwijken
  • onderscheid maken tussen belastingen en andere betalingen aan de overheid

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat is een andere benaming voor belastingrecht?
A
FIOD-recht
B
staatsrecht
C
Taxatierecht
D
fiscaal recht

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

waarom belasting betalen?
Belasting betalen vindt niemand leuk. Dit komt omdat je verplicht bent om een bedrag te betalen, terwijl je er niets concreets voor terug krijgt. Veel belastingen verdwijnen in de kas van de overheid, zonder dat zichtbaar is wat er met het belastinggeld gebeurt.


Toch is het noodzakelijk belastingen te betalen!

Slide 6 - Tekstslide

Geef aan waarom het noodzakelijk is om belasting te betalen oftewel waar is het belastinggeld dat wordt geïnd voor nodig is?

Slide 7 - Open vraag

belastingmoraal
Belasting betalen is zoals gezegd niet leuk, maar is dus wel nodig, de bereidheid van burgers om verschuldigde belasting ook daadwerkelijk te (willen) betalen noemen we de: 

belastingmoraal 

Slide 8 - Tekstslide

Welke reacties mogelijk op belasting?
Welke reacties zijn er nu mogelijk op het het feit dat er belasting moet worden betaald?: 
  • Betalen: soms na aanmaning of dwanginvordering
  • Ontgaan: gunstigste weg in Nederland kiezen, bijv. aftrekposten of eenmanszaak omzetten in BV bij hoge winst, is legaal
  • Ontduiken: is illegaal, fraude, bijv. opvoeren onechte aftrekposten, valse facturen of niet opgeven inkomsten
  • Ontwijken: niet meer roken of drinken (geen accijns) of door de grens over te gaan door bv in België gaan wonen
  • Harder werken: om (tegenvallende) belastingaanslagen te kunnen betalen
  • Minder werken: zodat minder hoge belastingaanslagen worden opgelegd

Slide 9 - Tekstslide

Kamal woont in Budel, maar tankt met zijn auto altijd net over de grens in België. Waar is hier sprake van?
A
belasting ontduiken
B
belasting ontgaan
C
belasting ontwijken

Slide 10 - Quizvraag

Ben baalt van de hoge kosten voor zijn sigaretten. Hij had al een kapitaal gehad als hij niet had gerookt. Hij besluit daarom te stoppen met roken. Waar is hier sprake van?
A
belasting ontduiken
B
belasting ontgaan
C
belasting ontwijken

Slide 11 - Quizvraag

Guus Hiddink, ex-bondscoach van Nederland, stond een tijd ingeschreven in België. Belgie was belastingtechnisch namelijk goedkoper was, maar hij woonde daar feitelijk amper. Hij moest dus eigenlijk in Nederland belasting afdragen. Waar was hier sprake van?
A
belasting ontduiken
B
belasting ontwijken
C
belasting ontgaan

Slide 12 - Quizvraag

Ajla heeft een eenmanszaak en maakt daarmee flinke winst. Om de belasting te drukken zet ze haar eenmanszaak om in een B.V. Waar is hier sprake van?
A
belastingontduiking
B
belastingontwijking
C
belasting ontgaan

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Retributie
  • betalingen aan de overheid  
  • waar wél een individueel aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat

Slide 15 - Tekstslide

De gemeente verkoopt een perceel grond aan mevrouw Botermans.
A
Dit is wel belasting
B
dit is geen belasting

Slide 16 - Quizvraag

Meneer Jansen krijgt een bekeuring voor te hard rijden.....
A
dit is wel belasting
B
dit is geen belasting

Slide 17 - Quizvraag

Karin vraagt een nieuw rijbewijs aan op het gemeentehuis. Hiervoor betaalt zij de kosten....
A
dit is wel belasting
B
dit is geen belasting

Slide 18 - Quizvraag

Mevrouw Janssen heeft geen broers of zussen en heeft ook nooit kinderen gehad. Ze is groot bewonderaar van het Rijksmuseum van Oudheden en besluit daarom al haar geld bij haar dood aan dit museum na te laten.
A
dit is geen belasting
B
dit is wel belasting

Slide 19 - Quizvraag

bij welke van de vorige casussen was er nu sprake van retributie?
A
de bekeuring
B
de nalatenschap
C
de verkoop van grond
D
het rijbewijs

Slide 20 - Quizvraag

Noem 1 of meer andere voorbeelden van retributie

Slide 21 - Open vraag

bronnen belastingrecht

Slide 22 - Woordweb

Bronnen van belastingrecht
  • Algemene wetten: formeel belastingrecht-gaat over de procedure
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
Invorderingswet 1990
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
  • Heffingswetten: materieel belastingrecht-gaat over de inhoud
Bijv. Wet inkomstenbelasting 2001
  • Jurisprudentie
  • Verdragen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

welke van de 4 is geen algemene wet op het gebied van het belastingrecht?
A
invorderingswet 1990
B
AWR
C
Awb
D
Wet op de loonbelasting 1964

Slide 28 - Quizvraag

in welke wet vinden we geen materieel belastingrecht terug?
A
Wet Inkomstenbelasting 2001
B
Wet op de Vennootschapsbelasting 1969
C
Wet op de Omzetbelasting 1968
D
Algemene Wet inzake Rijksbelastingen

Slide 29 - Quizvraag

Noem naast de algemene wetten en de verdragen nog minstens één bron van het belastingrecht

Slide 30 - Open vraag

Peter verdient 50.000 en Anton verdient 100.000. Het proportioneel tarief is 10%. Reken uit wat beiden aan belasting moeten betalen.

Slide 31 - Open vraag

wat is een andere benaming voor een belasting met een proportioneel tarief?
A
belastingmoraal
B
indirecte belasting
C
vlaktax
D
aanslagbelasting

Slide 32 - Quizvraag

In box 1 van de inkomstenbelasting geldt het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Welk belastingtarief hoort hierbij?
A
proportioneel tarief
B
progressief tarief

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Omzetbelasting

  • Wat is omzetbelasting
  • Welke tarieven kent de omzetbelasting

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

welke instantie
  • kijk goed of de belasting plaatsgebonden is oftewel lokaal, want dan betaal je deze aan de gemeente. 
  • is het dat niet dan is het het Rijk. Dit zijn bovendien ook vrijwel altijd de grote belastingen .
  • én zorg ervoor dat je de belasting kent bij de waterschappen en de provincie, want die hebben er allebei maar 1!  

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Welke belasting is nu direct en welke indirect?
Directe belastingen:                                                                                                                                                             dus zelf  betalen
  • Loonbelasting (per maand) aangifte
  • Inkomstenbelasting (per jaar)
  • Vennootschapsbelasting
  • Dividendbelasting (winst op aandelen) aangifte
  • Kansspelbelasting (loterij, prijzen) aangifte
  • Erf-/schenkbelasting

Indirecte belastingen:                                                                                                                                                   betalen via doorberekenen
  • Omzetbelasting (BTW-systeem 0%, 6%, 21%)
  • Accijns (tabak, alcohol, minerale oliën)
  • Verbruiksbelasting (alcoholvrije dranken)
  • Invoerrechten
  • BPM (belasting personenauto’s en motorrijwielen)


Slide 40 - Tekstslide

directe of indirecte
  • kijk dus altijd eerst waarover belasting wordt betaald. Is dit over inkomen winst of vermogen, dan altijd directe belasting. Is het niet daarover dán dus een indirecte belasting
  •  weet je niet waarover je de belasting betaalt, probeer dan vast te stellen of degene die de belasting betaalt aan de belastingdienst er zelf armer van wordt. Dan is het nl ook altijd een directe belasting. Bereken je de belasting door aan de klant, dan krijg je de belasting dus al van je klant en stuur je dit vervolgens door aan de belastingdienst. Daar wordt je zelf NIET armer van en dan is het een indirecte belasting 

Slide 41 - Tekstslide

oefeningen
we gaan oefenen met de 2 hiervoor besproken manieren waarop je belastingen kunt onderscheiden. 

We gaan dus vaststellen welke belasting door welke instantie wordt geheven én of we te maken hebben met een directe of indirecte belasting

De laatste manier waarop we belastingen kunnen onderscheiden, namelijk in aanslag- en aangiftebelastingen, doen we volgende week.


Slide 42 - Tekstslide

Welke instantie heft de onroerendzaakbelasting?

Slide 43 - Open vraag

welke instantie heft de opcenten?
A
rijk
B
provincie
C
gemeente
D
waterschappen

Slide 44 - Quizvraag

wie heft de vennootschapsbelasting?
A
rijk
B
provincie
C
gemeente
D
waterschappen

Slide 45 - Quizvraag

Kun je een directe belasting doorberekenen aan een ander?
A
ja
B
nee

Slide 46 - Quizvraag

Wat is juist?
1. Indirecte belastingen kunnen worden geheven over je inkomen
2. van directe belastingen wordt je zelf niet armer
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 2 zijn onjuist
C
1 is juist 2 is onjuist
D
1 is onjuist 2 is juist

Slide 47 - Quizvraag

Waarover worden directe belastingen geheven? Noem ze alle 3!

Slide 48 - Open vraag

inkomsten belasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 49 - Quizvraag

omzetbelasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 50 - Quizvraag

kansspelbelasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 51 - Quizvraag

erfbelasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 52 - Quizvraag

verbruiksbelasting (belasting op frisdranken) is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 53 - Quizvraag

rioolheffing wordt geheven door?
A
rijk
B
provincie
C
gemeente
D
waterschappen

Slide 54 - Quizvraag

toeristenbelasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 55 - Quizvraag