Hoofdstuk 6 lezen

Vrijdag 28 mei
start hoofdstuk 6
Lezen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vrijdag 28 mei
start hoofdstuk 6
Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Start hoofdstuk 6 - lezen
Huiswerk: maken opdracht 2+ 4 lezen

Slide 2 - Tekstslide

Tekst 1
Op een doordeweekse avond nog niet zo lang geleden was het in de trein Amsterdam-Alkmaar van 17.30 uur weer eens reuzedruk: de mensen stonden tot in de gangpaden. Plotseling klonk er wat gekraak uit de speaker. ‘Dames en heren, hier spreekt de conducteur. Na enig overleg hebben wij besloten om een stoelendans te organiseren. Iedereen die zit, gaat staan en iedereen die staat, mag gaan zitten. We zijn halverwege, dus dat is wel zo eerlijk.’ De ‘zitters’ keken een beetje beteuterd om zich heen, maar de meesten stonden op om de ‘staanders’ een plaatsje te verschaffen. Degenen die niet van hun plaats opstonden, kregen minachtende blikken toegeworpen.
Zij vormden echter een minderheid, want de meeste treinreizigers konden de creatieve oplossing van de conducteur wel waarderen. De reis werd dan ook door velen met een grote grijns op het gezicht vervolgd.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van tekst 1?

Slide 4 - Open vraag

Functiewoorden
In de paragraaf Lezen van hoofdstuk 5 heb je alinea’s benoemd met de functiewoorden aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring. In dit hoofdstuk ga je oefenen met de functiewoorden afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping en vraagstelling.

Slide 5 - Tekstslide

Geef een voorbeeld bij aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring (kies er 3)

Slide 6 - Open vraag

Functiewoorden

Afweging – De schrijver heeft bijvoorbeeld voor- en nadelen gegeven of voor- en tegenargumenten. Nu moet hij bepalen wat het belangrijkste is, voordat hij een conclusie trekt. Afwegen is dus zoiets als ‘vergelijken’.
Anekdote – De schrijver vertelt een (waargebeurd en meestal grappig) verhaaltje als illustratie (voorbeeld) bij het onderwerp van een tekst. Anekdotes komen nogal eens voor aan het begin van een tekst (zie tekst 1).
Definitie – Zeer nauwkeurige omschrijving van een woord of begrip.
minder zwart-wit.











Slide 7 - Tekstslide

Functiewoorden
Nuancering – Een nuancering is een verfijning of een kleine aanpassing van een bewering of stelling. De schrijver geeft bijvoorbeeld eerst zijn mening over iets en formuleert die vervolgens iets preciezer of maakt die mening wat minder zwart-wit.
Tegenwerping – Een tegenwerping is een reactie op een bepaalde mening of stelling. De ene persoon vindt iets, de ander stelt daar een andere opvatting tegenover. Een tegenwerping kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening.

Vraagstelling – De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat.

Slide 8 - Tekstslide

Functiewoorden
Vraagstelling – De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat.

Slide 9 - Tekstslide

Tekst 2
Och, ook dat nog. Het weer valt tegen, onze politici denken alleen maar aan zichzelf, de treinen rijden niet, je baas is een eikel, Oranje verliest elke wedstrijd en nu knoei je ook nog een koffie op je shirt. Dit zijn zomaar een paar zeurklassiekers, maar eigenlijk valt over alles wel te mekkeren. Is er dan zo vreselijk veel mis? Niet per se. Het is vooral vreselijk lekker om te zeuren, vooral over kleine dingen. Waarom is dat zo? En kun je ook te veel klagen?

Slide 10 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 2?
A
Anekdote
B
Vraagstelling
C
Nuancering
D
Tegenwerping

Slide 11 - Quizvraag

Tekst 3
Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.

Slide 12 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 3
A
Nuancering
B
Definitie
C
Afweging
D
Tegenwerping

Slide 13 - Quizvraag

Tekst 4
Kinderen die vroeg naar de opvang gaan, zijn daar weliswaar vaker ziek, maar bouwen zoveel immuniteit op dat ze minder vaak ziek zijn wanneer ze naar de basisschool gaan. Bovendien hebben ze op latere leeftijd minder last van allergieën en astma. Kinderen die alleen thuis opgroeien, moeten zich nog leren verweren tegen veel ziekteverwekkers, en missen daardoor uiteindelijk meer school. De jaren op de crèche leveren op de langere termijn dus toch voordeel op.

Slide 14 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 4? Kies uit: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling

Slide 15 - Open vraag

Tekst 5
Het dopplereffect is de verandering van de golflengte van geluid of licht doordat de afstand tot de bron groter of kleiner wordt. Een geluid dat naar je toe komt, klinkt hoger dan in het echt, totdat het je passeert, want dan wordt het lager. Denk aan de bel van een spoorwegovergang als je in de trein zit of aan het ‘wieoem’ van auto’s op een racebaan. Doordat hoge tonen scheller klinken, ervaren we ze als harder.

Slide 16 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 5? Kies uit: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag!
Opdracht 2 + 4 in licentie of je schrift.
om 9:30 iedereen terug om samen de les af te sluiten. Tussendoor kun je uiteraard vragen stellen.

Slide 18 - Tekstslide