In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Vragers en aanbieders H5
Verandering van prijs en inkomen
Les 1
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Positief extern effect
Negatief extern effect
Slide 3 - Tekstslide
Externe effecten, overheidsingrijpen
Extern effect:
effect als gevolg van
productie en consumptie --> Niet bij de prijs inbegrepen.
Negatieve externe effecten &
positieve externe effecten
Slide 4 - Tekstslide
Negatief extern effect =
een bijeffect (niet bedoeld effect)
bij consumptie of productie van een goed
die de welvaart van een ANDER dan de gebruiker negatief beïnvloedt. Prijs te laag waardoor vraag te hoog is.
Slide 5 - Tekstslide
Positief extern effect =
een bijeffect (niet bedoeld effect)
bij consumptie of productie van een goed
die de welvaart van een ANDER dan de gebruiker positief beïnvloedt. Prijs te hoog waardoor vraag te laag is.
Slide 6 - Tekstslide
Een extern effect wordt niet in de prijs verrekend en is altijd slecht voor de maatschappij
A
dit is juist
B
dit is niet juist
Slide 7 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van een extern effect?
A
Rommel na het concert in de ZiggoDome
B
Bouw van een nieuw stadsplein
C
Rommel na een wedstrijd van FCT buiten het stadion
D
Uitstoot van de fabriek van Tata-steel
Slide 8 - Quizvraag
Maatschappelijke...
Maatschappelijke kosten
Kosten van economisch handelen voor de samenleving. Kosten die de samenleving moet opbrengen, bijvoorbeeld door luchtvervuiling, roken, afval na de markt enz. De optelsom van de private kosten en de externe kosten van een product.
Maatschappelijke opbrengsten
Opbrengsten van economisch handelen voor de samenleving.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe kan de overheid zorgen dat de milieuvervuiling door auto's wordt verminderd?
Slide 10 - Woordweb
Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
Voorbeeld: wegenbelasting of de kilometerheffing
Slide 11 - Tekstslide
Prijselasticiteit
De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.
Slide 12 - Tekstslide
Als de prijs stijgt, zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen
Slide 13 - Quizvraag
Procentuele verandering berekenen
Slide 14 - Tekstslide
Prijselasticiteit van de vraag berekenen
.
Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
De vraag is (prijs)elastisch als de vraag relatief sterk reageert op een verandering van de prijs.
Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.
Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.
Slide 16 - Tekstslide
Inelastisch
De vraag is (prijs)inelastisch als de vraag relatiefzwak reageert op een verandering van de prijs.
Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.
Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Er is sprake van een elastische vraag. De prijs stijgt met 2%.
De vraag zal...
A
met meer
dan 2% dalen
B
met minder
dan 2% dalen
C
met meer
dan 2% stijgen
D
met minder
dan 2% stijgen
Slide 19 - Quizvraag
Berekening prijselasticiteit
De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Gevolg en "GO'' Oorzaak
Ev tussen 0 en -1: inelastisch
Ev kleiner dan -1: elastisch
Slide 20 - Tekstslide
Prijselastisch
Definitie: de vraag neemt in verhouding / procentueel / relatief meer af (toe) dan de prijs stijgt (daalt)
NB: vergeet je ‘in verhouding/in procenten/relatief’,
dan is je antwoord onvolledig.
"Dus mijn antwoord is fout omdat ik één woordje vergat?" JA
Slide 21 - Tekstslide
De prijs daalt met 10% en hierdoor stijgt de vraag met 20%.
Hoe groot is de elasticiteit en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2
Inelastisch
B
Ev = -2
Elastisch
C
Ev = -0,5
Inelastisch
D
Ev = -0,5
Elastisch
Slide 22 - Quizvraag
Uitleg
De formule van de elasticiteit is:
Ev = 20% / - 10% = -2
Dit is kleiner dan -1, dus elastisch
Slide 23 - Tekstslide
De prijs stijgt met 10%. De elasticiteit is -1.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 24 - Quizvraag
Uitleg
De formule van de elasticiteit is:
- 1 = procentuele verandering Qv / 10%
procentuele verandering vraag = -1 x 10% = - 10%
Slide 25 - Tekstslide
Stel, de prijs daalt met 5%. De elasticiteit is -2.
Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%
Slide 26 - Quizvraag
Uitleg
De formule van de elasticiteit is:
- 2 = procentuele verandering Qv / - 5%
procentuele verandering vraag = -2 x - 5% = 10%
Slide 27 - Tekstslide
Prijselasticiteit via vraagfunctie
Als je een vraagfunctie hebt en er is een (prijs)verandering gegeven, kun je ook op die manier de prijselasticiteit berekenen.
Je moet dan eerst de procentuele verandering van de prijs en van de gevraagde hoeveelheid berekenen.
Slide 28 - Tekstslide
Voorbeeld
De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -10P + 500
De prijs stijgt van 10 naar 15.
Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?
Slide 29 - Tekstslide
Voorbeeld: uitwerking
Slide 30 - Tekstslide
Extra oefening
De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -2P + 100
De prijs stijgt van 10 naar 11. Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit? Neem daarvoor eerst onderstaande tabel over en vul deze in.
Slide 31 - Tekstslide
Elasticiteit en omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of –daling.
Slide 32 - Tekstslide
Voorbeeld 1
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet daalt als de prijs stijgt.
Slide 33 - Tekstslide
Voorbeeld 2
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet stijgt als de prijs stijgt.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeeld 3
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet stijgt als de prijs daalt.
Slide 35 - Tekstslide
Voorbeeld 4
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.
De omzet daalt als de prijs daalt.
Slide 36 - Tekstslide
Prijselasticiteit & omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of daling.
- Bij een inelastische vraag (tussen de 0 en -1) zal een prijsstijging leiden tot een stijging van de omzet, omdat de procentuele stijging van de prijs groter is dan de procentuele daling van de gevraagde hoeveelheid.
Slide 37 - Tekstslide
Wanneer stijgt de omzet bij een prijsinelastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt
Slide 38 - Quizvraag
Wanneer daalt de omzet bij een prijselastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt
Slide 39 - Quizvraag
Ev = -0,5 De ondernemer wil zijn omzet verhogen.
Prijs verhogen of verlagen? Motiveer.
Slide 40 - Open vraag
Als het inkomen van consumenten stijgt, zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen
Slide 41 - Quizvraag
Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van het inkomen.
Slide 42 - Tekstslide
Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit geeft weer hoe (sterk) de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van het inkomen.
Er zijn drie mogelijkheden:
Slide 43 - Tekstslide
Normale producten
Bij normale producten stijgt de vraag als het inkomen stijgt
(positief verband).
Bijvoorbeeld: we gaan vaker naar de sauna
als we meer gaan verdienen.
Slide 44 - Tekstslide
Inferieure producten
Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.
Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone'
fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen
stijgt. De gewone fiets is inferieur.
(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)
Slide 45 - Tekstslide
Berekening inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Gevolg en "GO'' Oorzaak
Ey > 0: normale producten
Ey < 0: inferieure producten
Slide 46 - Tekstslide
Normale producten
Normale producten splitsen we in twee soorten:
1 primaire producten
hierbij reageert de vraag relatief zwak op een inkomensverandering = inkomensinelastisch.
2 luxe producten
hierbij reageert de vraag relatief sterk op een inkomensverandering = inkomenelastisch.
Er is een drempelinkomen nodig om deze te kunnen kopen.
Slide 47 - Tekstslide
Het inkomen stijgt met 10%. De vraag stijgt met 5%.
Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair
Slide 48 - Quizvraag
Het inkomen stijgt met 10%. De vraag stijgt met 20%.
Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair
Slide 49 - Quizvraag
Het inkomen stijgt met 10%. Het product is inferieur.
De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%
Slide 50 - Quizvraag
Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.