Proefwerk Voeding en Vertering 2HV

Welke groepen voedingsstoffen kunnen als brandstoffen dienst doen in het lichaam?
A
alleen eiwitten en water
B
alleen eiwitten, koolhydraten en vetten
C
alleen koolhydraten, vetten en water
D
alle groepen voedingsstoffen
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welke groepen voedingsstoffen kunnen als brandstoffen dienst doen in het lichaam?
A
alleen eiwitten en water
B
alleen eiwitten, koolhydraten en vetten
C
alleen koolhydraten, vetten en water
D
alle groepen voedingsstoffen

Slide 1 - Quizvraag

Welk van de weergegeven voedingsmiddelen in afbeelding 1 is dit?

A
voedingsmiddel 1
B
voedingsmiddel 2
C
voedingsmiddel 3
D
voedingsmiddel 4

Slide 2 - Quizvraag

Er worden twee beweringen gedaan over de energiebehoefte bij een vrouw:
1. De hoeveelheid energie die de vrouw per dag nodig heeft wordt onder andere bepaald door haar lichaamslengte.
2. De hoeveelheid energie die een vrouw per dag nodig heeft wordt onder andere bepaald door haar leeftijd.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?


A
geen van beide beweringen
B
alleen bewering 1 is juist
C
alleen bewering 2 is juist
D
zowel bewering 1 als bewering 2 is juist

Slide 3 - Quizvraag

Enkele stoffen in het voedsel van een mens zijn: glucose, vetten, water, zouten en zetmeel.
Welke van de bovenstaande stoffen moeten worden verteerd voordat ze in het bloed opgenomen kunnen worden?
A
alleen glucose en zouten
B
alleen vetten en zetmeel
C
alleen vetten, water en zouten
D
alleen glucose, vetten en zetmeel

Slide 4 - Quizvraag

Welke taak kunnen vitamines hebben in het lichaam?

Vitamines kunnen dienen als … en ...
A
bouwstof en beschermende stof
B
bouwstof en reservestof
C
brandstof en beschermende stof
D
brandstof en reservestof

Slide 5 - Quizvraag

Er worden twee beweringen gedaan over de gegevens in de bovenstaande tabel:
1. 100 gram patat levert meer energie dan 100 gram aardappelen.
2. 150 gram gekookte aardappelen levert 7,5 gram eiwitten op.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
alleen bewering 1 is juist
B
alleen bewering 2 is juist
C
zowel bewering 1 als bewering 2
D
geen van beide beweringen

Slide 6 - Quizvraag

Tot welke groep voedingsstoffen behoort glucose?
A
tot de groep van de eiwitten
B
tot de groep van de koolhydraten
C
tot de groep van de mineralen (= zouten)
D
tot de groep van de vitaminen

Slide 7 - Quizvraag

Rob is vegetariër. Een vegetariër eet geen producten waarvoor dieren zijn gedood. Rob wil dat zijn voeding voldoet aan de aanbevelingen van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding. Hij weet dat hij er als vegetariër extra op moet letten of hij van een bepaald type voedingsstof voldoende binnen krijgt. Op welke groep van voedingsstoffen let Rob dan vooral bij het samenstellen van zijn maaltijden?
A
op de koolhydraten
B
op de vetten
C
op de eiwitten
D
op de mineralen

Slide 8 - Quizvraag

Waar worden de opgeloste voedingsstoffen opgenomen in het bloed?
A
in de dikke darm
B
in de dunne darm
C
in de endeldarm
D
in de maag

Slide 9 - Quizvraag

In afbeelding 2 staat een doorsnede van een
menselijk hoofd weergegeven. Het strotklepje
wordt aangeduid met een nummer.

-Door welk nummer in afbeelding 2 wordt het
strotklepje aangegeven?
-Is in afbeelding 2 de stand van het strotklepje
getekend tijdens het slikken of tijdens het
ademhalen?
A
-Het strotklepje wordt aangegeven door: 1 -De stand is getekend tijdens het slikken.
B
-Het strotklepje wordt aangegeven door: 1 -De stand is getekend tijdens het ademhalen.
C
-Het strotklepje wordt aangegeven door: 2 -De stand is getekend tijdens het slikken.
D
-Het strotklepje wordt aangegeven door: 2 -De stand is getekend tijdens het ademhalen.

Slide 10 - Quizvraag

Bevindt de blinde darm zich rechtsonder of linksonder in de buikholte?

Welk onderdeel is ontstoken bij een blindedarmontsteking?

A
-de blinde darm ligt rechtsonder -de blinde darm is dan ontstoken
B
-de blinde darm ligt rechtsonder -het wormvormig aanhangsel is dan ontstoken
C
-de blinde darm ligt linksonder -de blinde darm is dan ontstoken
D
-de blinde darm ligt linksonder -het wormvormig aanhangsel is dan ontstoken

Slide 11 - Quizvraag

Hieronder worden vier beweringen gedaan over de dikke darm in het lichaam van de mens. Slechts één bewering is juist.
Welke van de onderstaande beweringen over de dikke darm is juist?

A
in de dikke darm begint het emulgeren van vetten
B
in de dikke darm begint het verteren van koolhydraten
C
door de wand van de dikke darm wordt water in het bloed opgenomen
D
door de wand van de dikke darm worden verteringsenzymen gevormd

Slide 12 - Quizvraag

Zijn bij P de kringspieren van de slokdarm samengetrokken?

Wordt het voedsel bewogen in richting 1 of in richting 2?

A
De kringspieren bij P zijn samengetrokken. Het voedsel beweegt zich in richting 1.
B
De kringspieren bij P zijn samengetrokken. Het voedsel beweegt zich in richting 2.
C
De kringspieren bij P zijn niet samengetrokken. Het voedsel beweegt zich in richting 1.
D
De kringspieren bij P zijn niet samengetrokken. Het voedsel beweegt zich in richting 2.

Slide 13 - Quizvraag

Welk nummer in afbeelding 4 geeft de twaalfvingerige
darm aan?

In welk deel of in welke delen van afbeelding 4 kunnen
peristaltische bewegingen plaatsvinden?

A
-de twaalfvingerige darm is nummer 1 -peristaltische bewegingen kunnen alleen in 3 voorkomen
B
-de twaalfvingerige darm is nummer 1 -peristaltische bewegingen kunnen in 1, 2 en 3 voorkomen
C
-de twaalfvingerige darm is nummer 3 -peristaltische bewegingen kunnen alleen in 3 voorkomen
D
-de twaalfvingerige darm is nummer 3 -peristaltische bewegingen kunnen in 1, 2 en 3 voorkomen

Slide 14 - Quizvraag

Afbeelding 5 geeft schematisch een dwarsdoorsnede van de buikholte van de mens weer. Enkele organen zijn getekend.

Welk nummer geeft het orgaan aan waar
gal tijdelijk wordt opgeslagen?
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3
D
nummer 4

Slide 15 - Quizvraag

Tussen welke twee organen zit de maagportier?
A
tussen de slokdarm en de maag
B
tussen de maag en de twaalfvingerige darm
C
tussen de maag en de lever
D
tussen de maag en de galblaas

Slide 16 - Quizvraag

In welk deel van het verteringskanaal van de mens leven vooral bacteriën die cellulose-verterende enzymen produceren?
A
in de maag
B
in de twaalfvingerige darm
C
in de dunne darm
D
in de dikke darm

Slide 17 - Quizvraag

In afbeelding 6 is het spijsverteringsstelsel
schematisch getekend. Een aantal organen van het spijsverteringsstelsel zijn aangeduid met nummers.

In welk deel kunnen onverteerde resten tijdelijk worden opgeslagen?
A
in deel 1
B
in deel 2
C
in deel 4
D
in deel 5

Slide 18 - Quizvraag

In afbeelding 6 is het spijsverteringsstelsel
schematisch getekend. Een aantal organen vanhet spijsverteringsstelsel zijn aangeduid met nummers.

Welk nummer in afbeelding 6 geeft de
lever aan?


A
nummer 1
B
nummer 3
C
nummer 6
D
nummer 7

Slide 19 - Quizvraag

In welk orgaan bevinden zich de darmvlokken?
A
in de slokdarm
B
in de maag
C
in de dunne darm
D
in de dikke darm

Slide 20 - Quizvraag

De juiste volgorde van de onderdelen van het darmkanaal is:
A
twaalfvingerige darm – dunne darm – blinde darm – dikke darm – endeldarm
B
dunne darm – twaalfvingerige darm – blinde darm – dikke darm – endeldarm
C
twaalfvingerige darm – blinde darm – dunne darm – endeldarm – dikke darm
D
twaalfvingerige darm – dunne darm – dikke darm – blinde darm – endeldarm

Slide 21 - Quizvraag

Drie functies van delen van het verteringsstelsel zijn:
1. Het afsluiten van het darmkanaal.
2. Het indikken van de brij van onverteerde voedselresten.
3. Het tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten.
Welke van deze functies wordt (worden) vervuld door de endeldarm?
En welke door de anus?

A
endeldarm: alleen 1 anus: alleen 3
B
endeldarm: alleen 2 anus: alleen 1
C
endeldarm: alleen 3 anus: alleen 1
D
endeldarm: 2 en 3 anus: 1 en 3

Slide 22 - Quizvraag

Hieronder worden enkele processen genoemd, die plaatsvinden in het spijs- verteringsstelsel van de mens:
1. Productie van enzymen door darmsapklieren.
2. Opname van opgeloste voedingsstoffen in het bloed.
3. Opname van zouten in het bloed.
Welk van deze processen vindt of welke vinden plaats in de dunne darm?


A
alleen 2
B
alleen 1 en 2
C
alleen 2 en 3
D
1, 2 en 3

Slide 23 - Quizvraag

Er worden twee beweringen gedaan over peristaltische bewegingen:
1. Door peristaltische bewegingen worden de bacteriën die met het voedsel meekomen gedood.
2. Door peristaltische bewegingen wordt het voedsel vermengd met sappen.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
geen van beide beweringen
B
alleen bewering 1 is juist
C
alleen bewering 2 is juist
D
zowel bewering 1 als bewering 2

Slide 24 - Quizvraag

Bevat de wand van de slokdarm spieren?

En bevat de wand van de slokdarm cellen die verteringsenzymen maken?
A
alleen spieren
B
alleen cellen de verteringsenzymen maken
C
zowel spieren als cellen die verteringsenzymen maken

Slide 25 - Quizvraag

Enkele delen in afbeelding 7 zijn aangegeven met de cijfers 1, 2, 3 en 4.

Welk cijfer geeft de galbuis aan?

A
cijfer 1
B
cijfer 2
C
cijfer 3
D
cijfer 4

Slide 26 - Quizvraag

Eén van de verteringssappen die gemaakt worden door het verteringsstelsel is alvleessap.
Enkele organen in afbeelding 7 zijn aangegeven met de letters P, Q, R en S.

Welk orgaan produceert het alvleessap?
A
orgaan P
B
orgaan Q
C
orgaan R
D
orgaan S

Slide 27 - Quizvraag

Welke voedingsstoffen in het voedsel kunnen verteerd worden door alvleessap?
A
alleen zetmeel
B
alleen vetten
C
alleen eiwitten en zetmeel
D
eiwitten, zetmeel en vetten

Slide 28 - Quizvraag

Iemand eet een boterham. Van welke voedingsstof begint de vertering door verteringsenzymen al tijdens het kauwen?
A
van zetmeel
B
van eiwitten
C
van vetten
D
van glucose

Slide 29 - Quizvraag

Afbeelding 8 geeft schematisch een deel van het verteringsstelsel van de mens weer. Een aantal delen van het verteringsstelsel zijn aangeduid met nummers.

In welke van de aangegeven delen worden verteringssappen van de mens toegevoegd
aan het voedsel?


A
in 1, in 2 en in 3
B
in 1, in 2 en in 4
C
in 1, in 3 en in 4
D
in 2, in 3 en in 4

Slide 30 - Quizvraag

Bij een proef worden vier reageerbuizen als
volgt gevuld:
• Buis 1: eiwitten, water en speeksel.
• Buis 2: eiwitten, water en maagsap.
• Buis 3: eiwitten, water en gal.
• Buis 4: eiwitten, water en alvleessap.

In welke buizen worden eiwitten verteerd?
A
alleen in buis 1 en in buis 3
B
alleen in buis 2 en in buis 4
C
in buis 1, in buis 2 en in buis 4
D
in buis 2, in buis 3 en in buis 4

Slide 31 - Quizvraag

In welk deel van het spijsverteringsstelsel komt alvleessap voor het eerst in aanraking met het te verteren voedsel?
A
in de lever
B
in de galblaas
C
in de twaalfvingerige darm
D
in de dunne darm

Slide 32 - Quizvraag

In de maag van een mens bevindt zich voedsel met daarin een hoeveelheid koolhydraten en eiwitten.

Kan maagsap koolhydraten verteren? En eiwitten?
A
maagsap verteert alleen de koolhydraten
B
maagsap verteert alleen de eiwitten
C
maagsap verteert koolhydraten en eiwitten
D
maagsap verteert geen koolhydraten en geen eiwitten

Slide 33 - Quizvraag

Twee reageerbuizen worden gevuld zoals te zien in in afbeelding 9.
De buizen worden flink geschud en bij kamertemperatuur weggezet. Na 24 uur wordt de hoeveelheid vet in iedere buis bepaald.

Is in buis 1 de hoeveelheid vet afgenomen? En in buis 2?



A
hoeveelheid vet in buis 1 afgenomen: ja hoeveelheid vet in buis 2 afgenomen: ja
B
hoeveelheid vet in buis 1 afgenomen: ja hoeveelheid vet in buis 2 afgenomen: nee
C
hoeveelheid vet in buis 1 afgenomen: nee hoeveelheid vet in buis 2 afgenomen: ja
D
hoeveelheid vet in buis 1 afgenomen: nee hoeveelheid vet in buis 2 afgenomen: nee

Slide 34 - Quizvraag

De schematische tekening in afbeelding 10 stelt een deel van het spijsverteringskanaal van de mens voor.

In welk(e) van de genummerde organen worden verteringsenzymen gemaakt?

A
in orgaan 1, 4 en 5
B
in orgaan 1 en 5
C
in orgaan 2, 3 en 4
D
in orgaan 4 en 5

Slide 35 - Quizvraag

In een reageerbuis zit fijn verdeeld voedsel met eiwitten en zetmeel. Een leerling doet bij dit voedsel een verteringssap van de mens en bepaalt gedurende enige tijd het gehalte aan eiwitten en zetmeel in de buis.
De resultaten staan in afbeelding 11 in een diagram weergegeven.

Welk verteringssap is waarschijnlijk gebruikt door de leerling?
A
gal
B
darmsap
C
maagsap
D
speeksel

Slide 36 - Quizvraag

Hieronder staan vloeistoffen genoemd, die vetten emulgeren en/of verteren.

Welke vloeistof emulgeert vetten? En welke vloeistof verteert vetten?

A
vetten worden geëmulgeerd door alvleessap vetten worden verteerd door darmsap
B
vetten worden geëmulgeerd door gal vetten worden verteerd door alvleessap
C
vetten worden geëmulgeerd door gal vetten worden verteerd door maagsap
D
vetten worden geëmulgeerd door maagsap vetten worden verteerd door alvleessap

Slide 37 - Quizvraag